Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Kolderen (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kolder
koldert
koldert
kolderen
kolderen
kolderen
Present perfect tense
heb gekolderd
hebt gekolderd
heeft gekolderd
hebben gekolderd
hebben gekolderd
hebben gekolderd
Past tense
kolderde
kolderde
kolderde
kolderden
kolderden
kolderden
Future tense
zal kolderen
zult kolderen
zal kolderen
zullen kolderen
zullen kolderen
zullen kolderen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou kolderen
zou kolderen
zou kolderen
zouden kolderen
zouden kolderen
zouden kolderen
Subjunctive mood
koldere
koldere
koldere
koldere
koldere
koldere
Past perfect tense
had gekolderd
had gekolderd
had gekolderd
hadden gekolderd
hadden gekolderd
hadden gekolderd
Future perf.
zal gekolderd hebben
zal gekolderd hebben
zal gekolderd hebben
zullen gekolderd hebben
zullen gekolderd hebben
zullen gekolderd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekolderd hebben
zou gekolderd hebben
zou gekolderd hebben
zouden gekolderd hebben
zouden gekolderd hebben
zouden gekolderd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
kolder
koldert

Examples of kolderen

Example in DutchTranslation in English
Ik weet niet van wie je dat hebt, maar het is kolder.Look, I don't know where you get your information, Audrey, but it's all bull.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

balderen
bald honor
bolderen
bold honor
bulderen
roar
kelderen
nosedive
koeteren
do
kofferen
do
kokkeren
do
kotteren
cotter
milderen
mitigate
polderen
do
salderen
do
solderen
solder
zolderen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.