Jubelen (to jubilate) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of jubelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
jubel
I jubilate
jubelt
you jubilate
jubelt
he/she/it jubilates
jubelen
we jubilate
jubelen
you all jubilate
jubelen
they jubilate
Present perfect tense
heb gejubeld
I have jubilated
hebt gejubeld
you have jubilated
heeft gejubeld
he/she/it has jubilated
hebben gejubeld
we have jubilated
hebben gejubeld
you all have jubilated
hebben gejubeld
they have jubilated
Past tense
jubelde
I jubilated
jubelde
you jubilated
jubelde
he/she/it jubilated
jubelden
we jubilated
jubelden
you all jubilated
jubelden
they jubilated
Future tense
zal jubelen
I will jubilate
zult jubelen
you will jubilate
zal jubelen
he/she/it will jubilate
zullen jubelen
we will jubilate
zullen jubelen
you all will jubilate
zullen jubelen
they will jubilate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou jubelen
I would jubilate
zou jubelen
you would jubilate
zou jubelen
he/she/it would jubilate
zouden jubelen
we would jubilate
zouden jubelen
you all would jubilate
zouden jubelen
they would jubilate
Subjunctive mood
jubele
I jubilate
jubele
you jubilate
jubele
he/she/it jubilate
jubele
we jubilate
jubele
you all jubilate
jubele
they jubilate
Past perfect tense
had gejubeld
I had jubilated
had gejubeld
you had jubilated
had gejubeld
he/she/it had jubilated
hadden gejubeld
we had jubilated
hadden gejubeld
you all had jubilated
hadden gejubeld
they had jubilated
Future perf.
zal gejubeld hebben
I will have jubilated
zal gejubeld hebben
you will have jubilated
zal gejubeld hebben
he/she/it will have jubilated
zullen gejubeld hebben
we will have jubilated
zullen gejubeld hebben
you all will have jubilated
zullen gejubeld hebben
they will have jubilated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gejubeld hebben
I would have jubilated
zou gejubeld hebben
you would have jubilated
zou gejubeld hebben
he/she/it would have jubilated
zouden gejubeld hebben
we would have jubilated
zouden gejubeld hebben
you all would have jubilated
zouden gejubeld hebben
they would have jubilated
Du
Ihr
Imperative mood
jubel
jubilate
jubelt
jubilate

Examples of jubelen

Example in DutchTranslation in English
Hoe kan je zo jubelen opgesloten in kooien Nooit eens de vleugels uitstrekkenHow can you jubilate, sitting in cages, never taking wing?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

fabelen
do
jodelen
yodel
kabelen
do
labelen
do
sabelen
saber

Similar but longer

bejubelen
applaud

Random

interrumperen
interrupt
janken
lament
jeuzelen
do
jokken
fib
jongleren
juggle
jouwen
hoot
jubileren
jubilate
kakken
cackle
kalken
plaster
kalligraferen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'jubilate':

None found.
Learning languages?