Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Blutsen (to bruise) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bluts
blutst
blutst
blutsen
blutsen
blutsen
Present perfect tense
heb geblutst
hebt geblutst
heeft geblutst
hebben geblutst
hebben geblutst
hebben geblutst
Past tense
blutste
blutste
blutste
blutsten
blutsten
blutsten
Future tense
zal blutsen
zult blutsen
zal blutsen
zullen blutsen
zullen blutsen
zullen blutsen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou blutsen
zou blutsen
zou blutsen
zouden blutsen
zouden blutsen
zouden blutsen
Subjunctive mood
blutse
blutse
blutse
blutse
blutse
blutse
Past perfect tense
had geblutst
had geblutst
had geblutst
hadden geblutst
hadden geblutst
hadden geblutst
Future perf.
zal geblutst hebben
zal geblutst hebben
zal geblutst hebben
zullen geblutst hebben
zullen geblutst hebben
zullen geblutst hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geblutst hebben
zou geblutst hebben
zou geblutst hebben
zouden geblutst hebben
zouden geblutst hebben
zouden geblutst hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bluts
blutst

Examples of blutsen

Example in DutchTranslation in English
.. dat je nog meer builen en blutsen hebt dan voorheen.After me fixing up all your cuts and bruises like I done.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

baltsen
do
beitsen
stain
bietsen
scrounge
bluffen
bluff
blussen
extinguish
bootsen
replicate
britsen
do
klutsen
beat up
prutsen
tinker

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'bruise':

None found.