Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Blinken (to shine) conjugation

Dutch
18 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
blink
blinkt
blinkt
blinken
blinken
blinken
Present perfect tense
heb geblonken
hebt geblonken
heeft geblonken
hebben geblonken
hebben geblonken
hebben geblonken
Past tense
blonk
blonk
blonk
blonken
blonken
blonken
Future tense
zal blinken
zult blinken
zal blinken
zullen blinken
zullen blinken
zullen blinken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou blinken
zou blinken
zou blinken
zouden blinken
zouden blinken
zouden blinken
Subjunctive mood
blinke
blinke
blinke
blinke
blinke
blinke
Past perfect tense
had geblonken
had geblonken
had geblonken
hadden geblonken
hadden geblonken
hadden geblonken
Future perf.
zal geblonken hebben
zal geblonken hebben
zal geblonken hebben
zullen geblonken hebben
zullen geblonken hebben
zullen geblonken hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geblonken hebben
zou geblonken hebben
zou geblonken hebben
zouden geblonken hebben
zouden geblonken hebben
zouden geblonken hebben
Du
Ihr
Imperative mood
blink
blinkt

Examples of blinken

Example in DutchTranslation in English
Dit is je kans om uit te blinken!Your chance to shine is here
Dit is jouw kans om uit te blinken.This is your chance to really shine, to come into your own.
En dat kan alleen maar als jullie uit blinken.And the only way that I can shine... is by making you shine.
En ik wil die schoenen elke morgen zien blinken.Thank you, sir. And I want you to report each day with those shoes shined like glass. - Yes, sir.
En ik zei je al om naar DC te gaan, En daar zelf uit te blinken.And I told you, you should go to D.C. and shine there.
Daar blink ik echt in uit.That's where I really shine.
"op sint michael blinkt het zilver wel, zeggen ze."Before you die, make silver shine", they say.
Chef zal ik het opruimen tot het blinkt?Chief shall I clean it? It'll shine. It's on me.
Dat blinkt van nieuwigheid.That shines from newness.
Die diamanten ring blinkt niet.♪ That diamond ring don't shine. ♪
En zorg ervoor dat mijn badkamer blinkt.And make sure my bathroom shines!
Iets wat blonk.Something that shone.
Op de universiteit, blonk ze uit... en had zichzelf voorgenomen de wereld te genezen van zwakzinnigheid.At university, she shone and took it upon herself to cure the world of mental illness.
Die helder en blinkend is#That's bright and shining #
Die helder en blinkend kon zijn#That's bright and shining #
Een kasteel, een slotgracht, ridders in een blinkend harnas.Even now? A castle,a moat, knights in shining armor.
Glimmend koper, blinkend zilver, hout dat glanst als een spiegel.Polished brass, brilliant silver, mahogany shining like a mirror.
Het is allemaal zo... blinkend hierbinnen.It's all, like, shining up in here.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

blekken
do
bliepen
do
blieven
do
blijken
do
blijven
stay
blikken
stay
blinden
blind
blokken
swot
drinken
drink
klinken
sound
slinken
shrink
stinken
stink

Similar but longer

beklinken
close
opblinken
shine up

Random

billijken
justify
binnenstromen
pour in
bissen
retake
bleken
bleach
blinderen
armor
blindvaren
do
bloeden
bleed
bobsleeën
bobsleigh
boetseren
model
bogen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'shine':

None found.