Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Besteken (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
besteek
besteekt
besteekt
besteken
besteken
besteken
Present perfect tense
heb bestoken
hebt bestoken
heeft bestoken
hebben bestoken
hebben bestoken
hebben bestoken
Past tense
bestak
bestak
bestak
bestaken
bestaken
bestaken
Future tense
zal besteken
zult besteken
zal besteken
zullen besteken
zullen besteken
zullen besteken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou besteken
zou besteken
zou besteken
zouden besteken
zouden besteken
zouden besteken
Subjunctive mood
besteke
besteke
besteke
besteke
besteke
besteke
Past perfect tense
had bestoken
had bestoken
had bestoken
hadden bestoken
hadden bestoken
hadden bestoken
Future perf.
zal bestoken hebben
zal bestoken hebben
zal bestoken hebben
zullen bestoken hebben
zullen bestoken hebben
zullen bestoken hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bestoken hebben
zou bestoken hebben
zou bestoken hebben
zouden bestoken hebben
zouden bestoken hebben
zouden bestoken hebben
Du
Ihr
Imperative mood
besteek
besteekt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afsteken
contrast
bepreken
do
besteden
spend
bestelen
rob
bestoken
harass
besturen
pollinate
bezoeken
visit
insteken
insert
opsteken
light

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.