Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bepreken (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bepreek
bepreekt
bepreekt
bepreken
bepreken
bepreken
Present perfect tense
heb bepreekt
hebt bepreekt
heeft bepreekt
hebben bepreekt
hebben bepreekt
hebben bepreekt
Past tense
bepreekte
bepreekte
bepreekte
bepreekten
bepreekten
bepreekten
Future tense
zal bepreken
zult bepreken
zal bepreken
zullen bepreken
zullen bepreken
zullen bepreken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bepreken
zou bepreken
zou bepreken
zouden bepreken
zouden bepreken
zouden bepreken
Subjunctive mood
bepreke
bepreke
bepreke
bepreke
bepreke
bepreke
Past perfect tense
had bepreekt
had bepreekt
had bepreekt
hadden bepreekt
hadden bepreekt
hadden bepreekt
Future perf.
zal bepreekt hebben
zal bepreekt hebben
zal bepreekt hebben
zullen bepreekt hebben
zullen bepreekt hebben
zullen bepreekt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bepreekt hebben
zou bepreekt hebben
zou bepreekt hebben
zouden bepreekt hebben
zouden bepreekt hebben
zouden bepreekt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bepreek
bepreekt

Examples of bepreken

Example in DutchTranslation in English
Bingo. Hier hebben we wat. Maar als je niet wil dat iemand weet dat je daar was, moet je je bepreken tot dingen die ze niet missen.But if you don't want anyone to know you were there, you're limited to things they won't miss.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afpreken
do
bepakken
pack
bepekken
pitch it
beperken
pitch it
bepikken
do
bepraten
forest
besteken
do
bezoeken
visit

Similar but longer

bespreken
discuss

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.