Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bereizen (to get around) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bereis
bereist
bereist
bereizen
bereizen
bereizen
Present perfect tense
heb bereisd
hebt bereisd
heeft bereisd
hebben bereisd
hebben bereisd
hebben bereisd
Past tense
bereisde
bereisde
bereisde
bereisden
bereisden
bereisden
Future tense
zal bereizen
zult bereizen
zal bereizen
zullen bereizen
zullen bereizen
zullen bereizen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bereizen
zou bereizen
zou bereizen
zouden bereizen
zouden bereizen
zouden bereizen
Subjunctive mood
bereize
bereize
bereize
bereize
bereize
bereize
Past perfect tense
had bereisd
had bereisd
had bereisd
hadden bereisd
hadden bereisd
hadden bereisd
Future perf.
zal bereisd hebben
zal bereisd hebben
zal bereisd hebben
zullen bereisd hebben
zullen bereisd hebben
zullen bereisd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bereisd hebben
zou bereisd hebben
zou bereisd hebben
zouden bereisd hebben
zouden bereisd hebben
zouden bereisd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bereis
bereist

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afreizen
do
bereiden
prepare
bereiken
reach
berennen
do
berenten
do
nareizen
travel after
omreizen
travel about

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

beliegen
belie
bensjen
bentsh
bepantseren
armor
beredeneren
reason
bereiken
reach
berekenen
calculate
beroken
fume
bescheiden
do
beschimmelen
get mouldy
beschuldigen
accuse

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'get around':

None found.