Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afpreken (to do) conjugation

Dutch
3 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
preek af
preekt af
preekt af
preken af
preken af
preken af
Present perfect tense
heb afgepreekt
hebt afgepreekt
heeft afgepreekt
hebben afgepreekt
hebben afgepreekt
hebben afgepreekt
Past tense
preekte af
preekte af
preekte af
preekten af
preekten af
preekten af
Future tense
zal afpreken
zult afpreken
zal afpreken
zullen afpreken
zullen afpreken
zullen afpreken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afpreken
zou afpreken
zou afpreken
zouden afpreken
zouden afpreken
zouden afpreken
Subjunctive mood
preke af
preke af
preke af
preke af
preke af
preke af
Past perfect tense
had afgepreekt
had afgepreekt
had afgepreekt
hadden afgepreekt
hadden afgepreekt
hadden afgepreekt
Future perf.
zal afgepreekt hebben
zal afgepreekt hebben
zal afgepreekt hebben
zullen afgepreekt hebben
zullen afgepreekt hebben
zullen afgepreekt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgepreekt hebben
zou afgepreekt hebben
zou afgepreekt hebben
zouden afgepreekt hebben
zouden afgepreekt hebben
zouden afgepreekt hebben
Present bijzin tense
afpreek
afpreekt
afpreekt
afpreken
afpreken
afpreken
Past bijzin tense
afpreekte
afpreekte
afpreekte
afpreekten
afpreekten
afpreekten
Future bijzin tense
zal afpreken
zult afpreken
zal afpreken
zullen afpreken
zullen afpreken
zullen afpreken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afpreken
zou afpreken
zou afpreken
zouden afpreken
zouden afpreken
zouden afpreken
Subjunctive bijzin mood
afpreke
afpreke
afpreke
afpreke
afpreke
afpreke
Du
Ihr
Imperative mood
preek af
preekt af

Examples of afpreken

Example in DutchTranslation in English
Je hoeft geen preek af te steken, Je begrijpt mij niet.You need not preach to me, you don't really understand me.
Steek hem geen preek af, maar doe gewoon normaal, goed?Okay,don't preach to him.Just be normal,okay?
Tante stak een hele preek af.I don't want to hear. There was my aunt preaching away as if reading a sermon.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afboeken
flush
afbreken
do
afpakken
take away
afperken
fence off
afpikken
do
afpramen
do
afpraten
do
afpulken
do
afsmeken
do
afsteken
contrast
afzoeken
scour
bepreken
do

Similar but longer

afspreken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.