Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afstelen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afstelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
steel af
I do
steelt af
you do
steelt af
he/she/it does
stelen af
we do
stelen af
you all do
stelen af
they do
Present perfect tense
heb afgestolen
I have done
hebt afgestolen
you have done
heeft afgestolen
he/she/it has done
hebben afgestolen
we have done
hebben afgestolen
you all have done
hebben afgestolen
they have done
Past tense
stal af
I did
stal af
you did
stal af
he/she/it did
stalen af
we did
stalen af
you all did
stalen af
they did
Future tense
zal afstelen
I will do
zult afstelen
you will do
zal afstelen
he/she/it will do
zullen afstelen
we will do
zullen afstelen
you all will do
zullen afstelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afstelen
I would do
zou afstelen
you would do
zou afstelen
he/she/it would do
zouden afstelen
we would do
zouden afstelen
you all would do
zouden afstelen
they would do
Subjunctive mood
stele af
I do
stele af
you do
stele af
he/she/it do
stele af
we do
stele af
you all do
stele af
they do
Past perfect tense
had afgestolen
I had done
had afgestolen
you had done
had afgestolen
he/she/it had done
hadden afgestolen
we had done
hadden afgestolen
you all had done
hadden afgestolen
they had done
Future perf.
zal afgestolen hebben
I will have done
zal afgestolen hebben
you will have done
zal afgestolen hebben
he/she/it will have done
zullen afgestolen hebben
we will have done
zullen afgestolen hebben
you all will have done
zullen afgestolen hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgestolen hebben
I would have done
zou afgestolen hebben
you would have done
zou afgestolen hebben
he/she/it would have done
zouden afgestolen hebben
we would have done
zouden afgestolen hebben
you all would have done
zouden afgestolen hebben
they would have done
Present bijzin tense
afsteel
I do
afsteelt
you do
afsteelt
he/she/it does
afstelen
we do
afstelen
you all do
afstelen
they do
Past bijzin tense
afstal
I did
afstal
you did
afstal
he/she/it did
afstalen
we did
afstalen
you all did
afstalen
they did
Future bijzin tense
zal afstelen
I will do
zult afstelen
you will do
zal afstelen
he/she/it will do
zullen afstelen
we will do
zullen afstelen
you all will do
zullen afstelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afstelen
I would do
zou afstelen
you would do
zou afstelen
he/she/it would do
zouden afstelen
we would do
zouden afstelen
you all would do
zouden afstelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afstele
I do
afstele
you do
afstele
he/she/it do
afstele
we do
afstele
you all do
afstele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
steel af
do
steelt af
do

Examples of afstelen

Haal de helft van de steel af. En verspreid ze over de muren.

Cut half of these down and line them on the walls.

Ze stelen af en toe de levensduur van een mens om zelf niet te sterven en verdoen hun tijd met nietsdoen.

They all live vacant lives and only take human lives... because they don't want to die.