Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afstaren (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afstaren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
staar af
I do
staart af
you do
staart af
he/she/it does
staren af
we do
staren af
you all do
staren af
they do
Present perfect tense
heb afgestaard
I have done
hebt afgestaard
you have done
heeft afgestaard
he/she/it has done
hebben afgestaard
we have done
hebben afgestaard
you all have done
hebben afgestaard
they have done
Past tense
staarde af
I did
staarde af
you did
staarde af
he/she/it did
staarden af
we did
staarden af
you all did
staarden af
they did
Future tense
zal afstaren
I will do
zult afstaren
you will do
zal afstaren
he/she/it will do
zullen afstaren
we will do
zullen afstaren
you all will do
zullen afstaren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afstaren
I would do
zou afstaren
you would do
zou afstaren
he/she/it would do
zouden afstaren
we would do
zouden afstaren
you all would do
zouden afstaren
they would do
Subjunctive mood
stare af
I do
stare af
you do
stare af
he/she/it do
stare af
we do
stare af
you all do
stare af
they do
Past perfect tense
had afgestaard
I had done
had afgestaard
you had done
had afgestaard
he/she/it had done
hadden afgestaard
we had done
hadden afgestaard
you all had done
hadden afgestaard
they had done
Future perf.
zal afgestaard hebben
I will have done
zal afgestaard hebben
you will have done
zal afgestaard hebben
he/she/it will have done
zullen afgestaard hebben
we will have done
zullen afgestaard hebben
you all will have done
zullen afgestaard hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgestaard hebben
I would have done
zou afgestaard hebben
you would have done
zou afgestaard hebben
he/she/it would have done
zouden afgestaard hebben
we would have done
zouden afgestaard hebben
you all would have done
zouden afgestaard hebben
they would have done
Present bijzin tense
afstaar
I do
afstaart
you do
afstaart
he/she/it does
afstaren
we do
afstaren
you all do
afstaren
they do
Past bijzin tense
afstaarde
I did
afstaarde
you did
afstaarde
he/she/it did
afstaarden
we did
afstaarden
you all did
afstaarden
they did
Future bijzin tense
zal afstaren
I will do
zult afstaren
you will do
zal afstaren
he/she/it will do
zullen afstaren
we will do
zullen afstaren
you all will do
zullen afstaren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afstaren
I would do
zou afstaren
you would do
zou afstaren
he/she/it would do
zouden afstaren
we would do
zouden afstaren
you all would do
zouden afstaren
they would do
Subjunctive bijzin mood
afstare
I do
afstare
you do
afstare
he/she/it do
afstare
we do
afstare
you all do
afstare
they do
Du
Ihr
Imperative mood
staar af
do
staart af
do

Examples of afstaren

Example in DutchTranslation in English
Maar toen, brak broer konijn z'n staart af, En hij rende door de katoenstruiken alsof de honden hem achterna zaten en vanaf die dag was de enige staart van een konijn een klein balletje katoen.But jes' den, Brer Rabbit's tail snap off real short, an' he tuck thru the cotton patch like de dogs was after 'im. An' from dat day to dis, de only tail dat Brer Rabbit's got to his name was a lil' ol' ball o' cotton.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afblaren
do
afklaren
do
afsmeren
smear
afsporen
do
afsteken
contrast
afstelen
do
afstoken
do
afstomen
steam
afstoten
repel
afstoven
do
afsturen
do
afstuwen
do
nastaren
stare at

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.