Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afkoppelen (to uncouple) conjugation

Dutch
4 examples

Conjugation of afkoppelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
koppel af
I uncouple
koppelt af
you uncouple
koppelt af
he/she/it uncouples
koppelen af
we uncouple
koppelen af
you all uncouple
koppelen af
they uncouple
Present perfect tense
heb afgekoppeld
I have uncoupled
hebt afgekoppeld
you have uncoupled
heeft afgekoppeld
he/she/it has uncoupled
hebben afgekoppeld
we have uncoupled
hebben afgekoppeld
you all have uncoupled
hebben afgekoppeld
they have uncoupled
Past tense
koppelde af
I uncoupled
koppelde af
you uncoupled
koppelde af
he/she/it uncoupled
koppelden af
we uncoupled
koppelden af
you all uncoupled
koppelden af
they uncoupled
Future tense
zal afkoppelen
I will uncouple
zult afkoppelen
you will uncouple
zal afkoppelen
he/she/it will uncouple
zullen afkoppelen
we will uncouple
zullen afkoppelen
you all will uncouple
zullen afkoppelen
they will uncouple
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afkoppelen
I would uncouple
zou afkoppelen
you would uncouple
zou afkoppelen
he/she/it would uncouple
zouden afkoppelen
we would uncouple
zouden afkoppelen
you all would uncouple
zouden afkoppelen
they would uncouple
Subjunctive mood
koppele af
I uncouple
koppele af
you uncouple
koppele af
he/she/it uncouple
koppele af
we uncouple
koppele af
you all uncouple
koppele af
they uncouple
Past perfect tense
had afgekoppeld
I had uncoupled
had afgekoppeld
you had uncoupled
had afgekoppeld
he/she/it had uncoupled
hadden afgekoppeld
we had uncoupled
hadden afgekoppeld
you all had uncoupled
hadden afgekoppeld
they had uncoupled
Future perf.
zal afgekoppeld hebben
I will have uncoupled
zal afgekoppeld hebben
you will have uncoupled
zal afgekoppeld hebben
he/she/it will have uncoupled
zullen afgekoppeld hebben
we will have uncoupled
zullen afgekoppeld hebben
you all will have uncoupled
zullen afgekoppeld hebben
they will have uncoupled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgekoppeld hebben
I would have uncoupled
zou afgekoppeld hebben
you would have uncoupled
zou afgekoppeld hebben
he/she/it would have uncoupled
zouden afgekoppeld hebben
we would have uncoupled
zouden afgekoppeld hebben
you all would have uncoupled
zouden afgekoppeld hebben
they would have uncoupled
Present bijzin tense
afkoppel
I uncouple
afkoppelt
you uncouple
afkoppelt
he/she/it uncouples
afkoppelen
we uncouple
afkoppelen
you all uncouple
afkoppelen
they uncouple
Past bijzin tense
afkoppelde
I uncoupled
afkoppelde
you uncoupled
afkoppelde
he/she/it uncoupled
afkoppelden
we uncoupled
afkoppelden
you all uncoupled
afkoppelden
they uncoupled
Future bijzin tense
zal afkoppelen
I will uncouple
zult afkoppelen
you will uncouple
zal afkoppelen
he/she/it will uncouple
zullen afkoppelen
we will uncouple
zullen afkoppelen
you all will uncouple
zullen afkoppelen
they will uncouple
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afkoppelen
I would uncouple
zou afkoppelen
you would uncouple
zou afkoppelen
he/she/it would uncouple
zouden afkoppelen
we would uncouple
zouden afkoppelen
you all would uncouple
zouden afkoppelen
they would uncouple
Subjunctive bijzin mood
afkoppele
I uncouple
afkoppele
you uncouple
afkoppele
he/she/it uncouple
afkoppele
we uncouple
afkoppele
you all uncouple
afkoppele
they uncouple
Du
Ihr
Imperative mood
koppel af
uncouple
koppelt af
uncouple

Examples of afkoppelen

Example in DutchTranslation in English
Dat komt vast door het afkoppelen.The pressure must've gone when we uncoupled the train.
Misschien kan ik de locomotief afkoppelen en de tankwagens achterlaten.Well, maybe I can uncouple the engine and leave the tanks behind.
Mijn vriend Carel Unger. Hij zat in 't achterste deel van de trein... ..dat afgekoppeld en achtergelaten was.He'd been at the rear of the train, in a section that had been uncoupled and left outside.
Ze hebben ons afgekoppeld, dus we gaan dood.They uncoupled us, so we'll die.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afsappelen
do
aftippelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afkauwen
do
afkeren
turn away
afkiezen
do
afkladden
do
afkoken
cool down
afkopen
commute
afkorsten
do
afkraken
slate
afluisteren
eavesdrop
afmalen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'uncouple':

None found.