Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afkalken

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afkalken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kalk af
I do
kalkt af
you do
kalkt af
he/she/it does
kalken af
we do
kalken af
you all do
kalken af
they do
Present perfect tense
heb afgekalkt
I have done
hebt afgekalkt
you have done
heeft afgekalkt
he/she/it has done
hebben afgekalkt
we have done
hebben afgekalkt
you all have done
hebben afgekalkt
they have done
Past tense
kalkte af
I did
kalkte af
you did
kalkte af
he/she/it did
kalkten af
we did
kalkten af
you all did
kalkten af
they did
Future tense
zal afkalken
I will do
zult afkalken
you will do
zal afkalken
he/she/it will do
zullen afkalken
we will do
zullen afkalken
you all will do
zullen afkalken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afkalken
I would do
zou afkalken
you would do
zou afkalken
he/she/it would do
zouden afkalken
we would do
zouden afkalken
you all would do
zouden afkalken
they would do
Subjunctive mood
kalke af
I do
kalke af
you do
kalke af
he/she/it do
kalke af
we do
kalke af
you all do
kalke af
they do
Past perfect tense
had afgekalkt
I had done
had afgekalkt
you had done
had afgekalkt
he/she/it had done
hadden afgekalkt
we had done
hadden afgekalkt
you all had done
hadden afgekalkt
they had done
Future perf.
zal afgekalkt hebben
I will have done
zal afgekalkt hebben
you will have done
zal afgekalkt hebben
he/she/it will have done
zullen afgekalkt hebben
we will have done
zullen afgekalkt hebben
you all will have done
zullen afgekalkt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgekalkt hebben
I would have done
zou afgekalkt hebben
you would have done
zou afgekalkt hebben
he/she/it would have done
zouden afgekalkt hebben
we would have done
zouden afgekalkt hebben
you all would have done
zouden afgekalkt hebben
they would have done
Present bijzin tense
afkalk
I do
afkalkt
you do
afkalkt
he/she/it does
afkalken
we do
afkalken
you all do
afkalken
they do
Past bijzin tense
afkalkte
I did
afkalkte
you did
afkalkte
he/she/it did
afkalkten
we did
afkalkten
you all did
afkalkten
they did
Future bijzin tense
zal afkalken
I will do
zult afkalken
you will do
zal afkalken
he/she/it will do
zullen afkalken
we will do
zullen afkalken
you all will do
zullen afkalken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afkalken
I would do
zou afkalken
you would do
zou afkalken
he/she/it would do
zouden afkalken
we would do
zouden afkalken
you all would do
zouden afkalken
they would do
Subjunctive bijzin mood
afkalke
I do
afkalke
you do
afkalke
he/she/it do
afkalke
we do
afkalke
you all do
afkalke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
kalk af
do
kalkt af
do