Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afbomen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afbomen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
boom af
I do
boomt af
you do
boomt af
he/she/it does
bomen af
we do
bomen af
you all do
bomen af
they do
Present perfect tense
heb afgeboomd
I have done
hebt afgeboomd
you have done
heeft afgeboomd
he/she/it has done
hebben afgeboomd
we have done
hebben afgeboomd
you all have done
hebben afgeboomd
they have done
Past tense
boomde af
I did
boomde af
you did
boomde af
he/she/it did
boomden af
we did
boomden af
you all did
boomden af
they did
Future tense
zal afbomen
I will do
zult afbomen
you will do
zal afbomen
he/she/it will do
zullen afbomen
we will do
zullen afbomen
you all will do
zullen afbomen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afbomen
I would do
zou afbomen
you would do
zou afbomen
he/she/it would do
zouden afbomen
we would do
zouden afbomen
you all would do
zouden afbomen
they would do
Subjunctive mood
bome af
I do
bome af
you do
bome af
he/she/it do
bome af
we do
bome af
you all do
bome af
they do
Past perfect tense
had afgeboomd
I had done
had afgeboomd
you had done
had afgeboomd
he/she/it had done
hadden afgeboomd
we had done
hadden afgeboomd
you all had done
hadden afgeboomd
they had done
Future perf.
zal afgeboomd hebben
I will have done
zal afgeboomd hebben
you will have done
zal afgeboomd hebben
he/she/it will have done
zullen afgeboomd hebben
we will have done
zullen afgeboomd hebben
you all will have done
zullen afgeboomd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeboomd hebben
I would have done
zou afgeboomd hebben
you would have done
zou afgeboomd hebben
he/she/it would have done
zouden afgeboomd hebben
we would have done
zouden afgeboomd hebben
you all would have done
zouden afgeboomd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afboom
I do
afboomt
you do
afboomt
he/she/it does
afbomen
we do
afbomen
you all do
afbomen
they do
Past bijzin tense
afboomde
I did
afboomde
you did
afboomde
he/she/it did
afboomden
we did
afboomden
you all did
afboomden
they did
Future bijzin tense
zal afbomen
I will do
zult afbomen
you will do
zal afbomen
he/she/it will do
zullen afbomen
we will do
zullen afbomen
you all will do
zullen afbomen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afbomen
I would do
zou afbomen
you would do
zou afbomen
he/she/it would do
zouden afbomen
we would do
zouden afbomen
you all would do
zouden afbomen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afbome
I do
afbome
you do
afbome
he/she/it do
afbome
we do
afbome
you all do
afbome
they do
Du
Ihr
Imperative mood
boom af
do
boomt af
do

Examples of afbomen

Zijn ze nodig om de boom af te tuigen?

Looking to take the decorations down?

De voedingsstoffen uit zijn weefsels zijn een feestdis voor mossen en zwammen. Die breken de bomen af en geven de voedingsstoffen terug aan de bodem.

The nourishing chemicals locked up in its tissues provide a feast for decomposing lichens and fungi, which gradually break it down and return the life-giving elements into the soil.