Aaneenpraten (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aaneenpraten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
praat aaneen
I do
praat aaneen
you do
praat aaneen
he/she/it does
praten aaneen
we do
praten aaneen
you all do
praten aaneen
they do
Present perfect tense
heb aaneengepraat
I have done
hebt aaneengepraat
you have done
heeft aaneengepraat
he/she/it has done
hebben aaneengepraat
we have done
hebben aaneengepraat
you all have done
hebben aaneengepraat
they have done
Past tense
praatte aaneen
I did
praatte aaneen
you did
praatte aaneen
he/she/it did
praatten aaneen
we did
praatten aaneen
you all did
praatten aaneen
they did
Future tense
zal aaneenpraten
I will do
zult aaneenpraten
you will do
zal aaneenpraten
he/she/it will do
zullen aaneenpraten
we will do
zullen aaneenpraten
you all will do
zullen aaneenpraten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aaneenpraten
I would do
zou aaneenpraten
you would do
zou aaneenpraten
he/she/it would do
zouden aaneenpraten
we would do
zouden aaneenpraten
you all would do
zouden aaneenpraten
they would do
Subjunctive mood
prate aaneen
I do
prate aaneen
you do
prate aaneen
he/she/it do
prate aaneen
we do
prate aaneen
you all do
prate aaneen
they do
Past perfect tense
had aaneengepraat
I had done
had aaneengepraat
you had done
had aaneengepraat
he/she/it had done
hadden aaneengepraat
we had done
hadden aaneengepraat
you all had done
hadden aaneengepraat
they had done
Future perf.
zal aaneengepraat hebben
I will have done
zal aaneengepraat hebben
you will have done
zal aaneengepraat hebben
he/she/it will have done
zullen aaneengepraat hebben
we will have done
zullen aaneengepraat hebben
you all will have done
zullen aaneengepraat hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aaneengepraat hebben
I would have done
zou aaneengepraat hebben
you would have done
zou aaneengepraat hebben
he/she/it would have done
zouden aaneengepraat hebben
we would have done
zouden aaneengepraat hebben
you all would have done
zouden aaneengepraat hebben
they would have done
Present bijzin tense
aaneenpraat
I do
aaneenpraat
you do
aaneenpraat
he/she/it does
aaneenpraten
we do
aaneenpraten
you all do
aaneenpraten
they do
Past bijzin tense
aaneenpraatte
I did
aaneenpraatte
you did
aaneenpraatte
he/she/it did
aaneenpraatten
we did
aaneenpraatten
you all did
aaneenpraatten
they did
Future bijzin tense
zal aaneenpraten
I will do
zult aaneenpraten
you will do
zal aaneenpraten
he/she/it will do
zullen aaneenpraten
we will do
zullen aaneenpraten
you all will do
zullen aaneenpraten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aaneenpraten
I would do
zou aaneenpraten
you would do
zou aaneenpraten
he/she/it would do
zouden aaneenpraten
we would do
zouden aaneenpraten
you all would do
zouden aaneenpraten
they would do
Subjunctive bijzin mood
aaneenprate
I do
aaneenprate
you do
aaneenprate
he/she/it do
aaneenprate
we do
aaneenprate
you all do
aaneenprate
they do
Du
Ihr
Imperative mood
praat aaneen
do
praat aaneen
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?