Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Aanbakken (to stick to the pan) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bak aan
bakt aan
bakt aan
bakken aan
bakken aan
bakken aan
Present perfect tense
heb aangebakken
hebt aangebakken
heeft aangebakken
hebben aangebakken
hebben aangebakken
hebben aangebakken
Past tense
bakte aan
bakte aan
bakte aan
bakten aan
bakten aan
bakten aan
Future tense
zal aanbakken
zult aanbakken
zal aanbakken
zullen aanbakken
zullen aanbakken
zullen aanbakken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanbakken
zou aanbakken
zou aanbakken
zouden aanbakken
zouden aanbakken
zouden aanbakken
Subjunctive mood
bakke aan
bakke aan
bakke aan
bakke aan
bakke aan
bakke aan
Past perfect tense
had aangebakken
had aangebakken
had aangebakken
hadden aangebakken
hadden aangebakken
hadden aangebakken
Future perf.
zal aangebakken hebben
zal aangebakken hebben
zal aangebakken hebben
zullen aangebakken hebben
zullen aangebakken hebben
zullen aangebakken hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangebakken hebben
zou aangebakken hebben
zou aangebakken hebben
zouden aangebakken hebben
zouden aangebakken hebben
zouden aangebakken hebben
Present bijzin tense
aanbak
aanbakt
aanbakt
aanbakken
aanbakken
aanbakken
Past bijzin tense
aanbakte
aanbakte
aanbakte
aanbakten
aanbakten
aanbakten
Future bijzin tense
zal aanbakken
zult aanbakken
zal aanbakken
zullen aanbakken
zullen aanbakken
zullen aanbakken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanbakken
zou aanbakken
zou aanbakken
zouden aanbakken
zouden aanbakken
zouden aanbakken
Subjunctive bijzin mood
aanbakke
aanbakke
aanbakke
aanbakke
aanbakke
aanbakke
Du
Ihr
Imperative mood
bak aan
bakt aan

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbalken
do
aanbikken
do
aanboeken
do
aanbreken
dawn
aandikken
do
aanfokken
breed
aanhikken
do
aankakken
do
aanlokken
luff
aanpakken
seize
aanpikken
hitch
aanrukken
hang around
aantikken
flick
aanzakken
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanaarden
earth up
aanbalken
do
aanbellen
ring
aanbijten
do
aanbouwen
build on
aanbreien
do
zweren
swear
zwijmelen
become dizzy
zwijmen
do
zwingelen
scutch

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'stick to the pan':

None found.