Poten (to plant) conjugation

Dutch
6 examples

Conjugation of poten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
poot
I plant
poot
you plant
poot
he/she/it plants
poten
we plant
poten
you all plant
poten
they plant
Present perfect tense
heb gepoot
I have planted
hebt gepoot
you have planted
heeft gepoot
he/she/it has planted
hebben gepoot
we have planted
hebben gepoot
you all have planted
hebben gepoot
they have planted
Past tense
pootte
I planted
pootte
you planted
pootte
he/she/it planted
pootten
we planted
pootten
you all planted
pootten
they planted
Future tense
zal poten
I will plant
zult poten
you will plant
zal poten
he/she/it will plant
zullen poten
we will plant
zullen poten
you all will plant
zullen poten
they will plant
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou poten
I would plant
zou poten
you would plant
zou poten
he/she/it would plant
zouden poten
we would plant
zouden poten
you all would plant
zouden poten
they would plant
Subjunctive mood
pote
I plant
pote
you plant
pote
he/she/it plant
pote
we plant
pote
you all plant
pote
they plant
Past perfect tense
had gepoot
I had planted
had gepoot
you had planted
had gepoot
he/she/it had planted
hadden gepoot
we had planted
hadden gepoot
you all had planted
hadden gepoot
they had planted
Future perf.
zal gepoot hebben
I will have planted
zal gepoot hebben
you will have planted
zal gepoot hebben
he/she/it will have planted
zullen gepoot hebben
we will have planted
zullen gepoot hebben
you all will have planted
zullen gepoot hebben
they will have planted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepoot hebben
I would have planted
zou gepoot hebben
you would have planted
zou gepoot hebben
he/she/it would have planted
zouden gepoot hebben
we would have planted
zouden gepoot hebben
you all would have planted
zouden gepoot hebben
they would have planted
Du
Ihr
Imperative mood
poot
plant
poot
plant

Examples of poten

Example in DutchTranslation in English
'Was je nek of ga aardappels poten.'"Either wash that neck or plant potatoes. "
- Ik moest plantjes poten.Uh, I had to do some planting.
Als je het hele bedrag wil, moet je ze wel allemaal poten.I don't know. Ah, well, you want the same money, you've still got to plant them all.
Als we de poten planten en het dan gebruiken... om al onze energie te focussen op het creëren van de kooi van Faraday. Zodat we de kinderen beschermen.So if we plant the stakes and then use it to focus all of our energy on creating the Faraday cage, protecting the kids...
Je kon hier toch niks anders in de grond poten.Couldn't plant nothing but corpses here anyway.
We hebben samen aardappelen gepoot en we doen het hekwerk.We planted some potatoes together and we keep the fences up.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

atten
gulp down
baten
avail
boten
do
buten
do
daten
date
enten
inoculate
etten
do
haten
hate
heten
be called
keten
chain
koten
do
laten
have
loten
do
meten
measure
muten
do

Similar but longer

bepoten
forest
ompoten
do
ploten
shear
posten
post
potelen
do
potten
pot

Random

pinnen
withdraw cash from a cash
platliggen
lay flat
platstrijken
flat spray
pletten
flatter
pontificeren
do
potelen
do
potloden
do
prediken
preach
prefabriceren
prefabricate
preserveren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'plant':

None found.
Learning languages?