Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Wortelen (to flounder) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
wortel
wortelt
wortelt
wortelen
wortelen
wortelen
Present perfect tense
heb geworteld
hebt geworteld
heeft geworteld
hebben geworteld
hebben geworteld
hebben geworteld
Past tense
wortelde
wortelde
wortelde
wortelden
wortelden
wortelden
Future tense
zal wortelen
zult wortelen
zal wortelen
zullen wortelen
zullen wortelen
zullen wortelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou wortelen
zou wortelen
zou wortelen
zouden wortelen
zouden wortelen
zouden wortelen
Subjunctive mood
wortele
wortele
wortele
wortele
wortele
wortele
Past perfect tense
had geworteld
had geworteld
had geworteld
hadden geworteld
hadden geworteld
hadden geworteld
Future perf.
zal geworteld hebben
zal geworteld hebben
zal geworteld hebben
zullen geworteld hebben
zullen geworteld hebben
zullen geworteld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geworteld hebben
zou geworteld hebben
zou geworteld hebben
zouden geworteld hebben
zouden geworteld hebben
zouden geworteld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
wortel
wortelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

dartelen
frolic
kartelen
pink
martelen
torture
mortelen
do
portelen
do
tortelen
do
wentelen
wallow

Similar but longer

inwortelen
engrain
worstelen
flounder

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'flounder':

None found.