Wankelen (to teeter) conjugation

Dutch
8 examples

Conjugation of wankelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
wankel
I teeter
wankelt
you teeter
wankelt
he/she/it teeters
wankelen
we teeter
wankelen
you all teeter
wankelen
they teeter
Present perfect tense
heb gewankeld
I have teetered
hebt gewankeld
you have teetered
heeft gewankeld
he/she/it has teetered
hebben gewankeld
we have teetered
hebben gewankeld
you all have teetered
hebben gewankeld
they have teetered
Past tense
wankelde
I teetered
wankelde
you teetered
wankelde
he/she/it teetered
wankelden
we teetered
wankelden
you all teetered
wankelden
they teetered
Future tense
zal wankelen
I will teeter
zult wankelen
you will teeter
zal wankelen
he/she/it will teeter
zullen wankelen
we will teeter
zullen wankelen
you all will teeter
zullen wankelen
they will teeter
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou wankelen
I would teeter
zou wankelen
you would teeter
zou wankelen
he/she/it would teeter
zouden wankelen
we would teeter
zouden wankelen
you all would teeter
zouden wankelen
they would teeter
Subjunctive mood
wankele
I teeter
wankele
you teeter
wankele
he/she/it teeter
wankele
we teeter
wankele
you all teeter
wankele
they teeter
Past perfect tense
had gewankeld
I had teetered
had gewankeld
you had teetered
had gewankeld
he/she/it had teetered
hadden gewankeld
we had teetered
hadden gewankeld
you all had teetered
hadden gewankeld
they had teetered
Future perf.
zal gewankeld hebben
I will have teetered
zal gewankeld hebben
you will have teetered
zal gewankeld hebben
he/she/it will have teetered
zullen gewankeld hebben
we will have teetered
zullen gewankeld hebben
you all will have teetered
zullen gewankeld hebben
they will have teetered
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gewankeld hebben
I would have teetered
zou gewankeld hebben
you would have teetered
zou gewankeld hebben
he/she/it would have teetered
zouden gewankeld hebben
we would have teetered
zouden gewankeld hebben
you all would have teetered
zouden gewankeld hebben
they would have teetered
Du
Ihr
Imperative mood
wankel
teeter
wankelt
teeter

Examples of wankelen

Example in DutchTranslation in English
Het was duidelijk wankelen.It was clearly teetering.
Nou, de slechteriken lieten het wankelen.Well, the bad guys left it teetering.
Er is een wankel evenwicht in dit stadje. En daar kan ik me niet mee bemoeien.Our social structure in this small town seems to teeter on a delicate balance... one which-- which I certainly cannot in any way attempt to influence.
Als Iran wankelt.When Iran is teetering.
Dit land verhongert en wankelt op de rand van de totale instorting.Τhis country is starving and teetering on the edge of total collapse.
Hij wankelt aan de rand van de ring.He's teetering on the edge of the ring now.
Hij zit in zone 3 wankelt aan de grens.He's in zone 3 teetering over the drink.
Je wankelt aan de afgrond tussen leven en dood, daarom kan ik je nog bereiken.You're teetering on the abyss between life and death, which is why I'm still able to reach you.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

fonkelen
sparkle
hinkelen
hinder
kinkelen
do
konkelen
intrigue
monkelen
do
pinkelen
do
rinkelen
ring
tinkelen
tinkle
vonkelen
do
waggelen
waddle
wandelen
walk
warrelen
swirl
wauwelen
prate
wikkelen
wrap
winkelen
shop

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'teeter':

None found.
Learning languages?