Uitzijgen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of uitzijgen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zijg uit
I do
zijgt uit
you do
zijgt uit
he/she/it does
zijgen uit
we do
zijgen uit
you all do
zijgen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgezegen
I have done
hebt uitgezegen
you have done
heeft uitgezegen
he/she/it has done
hebben uitgezegen
we have done
hebben uitgezegen
you all have done
hebben uitgezegen
they have done
Past tense
zeeg uit
I did
zeeg uit
you did
zeeg uit
he/she/it did
zegen uit
we did
zegen uit
you all did
zegen uit
they did
Future tense
zal uitzijgen
I will do
zult uitzijgen
you will do
zal uitzijgen
he/she/it will do
zullen uitzijgen
we will do
zullen uitzijgen
you all will do
zullen uitzijgen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitzijgen
I would do
zou uitzijgen
you would do
zou uitzijgen
he/she/it would do
zouden uitzijgen
we would do
zouden uitzijgen
you all would do
zouden uitzijgen
they would do
Subjunctive mood
zijge uit
I do
zijge uit
you do
zijge uit
he/she/it do
zijge uit
we do
zijge uit
you all do
zijge uit
they do
Past perfect tense
had uitgezegen
I had done
had uitgezegen
you had done
had uitgezegen
he/she/it had done
hadden uitgezegen
we had done
hadden uitgezegen
you all had done
hadden uitgezegen
they had done
Future perf.
zal uitgezegen hebben
I will have done
zal uitgezegen hebben
you will have done
zal uitgezegen hebben
he/she/it will have done
zullen uitgezegen hebben
we will have done
zullen uitgezegen hebben
you all will have done
zullen uitgezegen hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgezegen hebben
I would have done
zou uitgezegen hebben
you would have done
zou uitgezegen hebben
he/she/it would have done
zouden uitgezegen hebben
we would have done
zouden uitgezegen hebben
you all would have done
zouden uitgezegen hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitzijg
I do
uitzijgt
you do
uitzijgt
he/she/it does
uitzijgen
we do
uitzijgen
you all do
uitzijgen
they do
Past bijzin tense
uitzeeg
I did
uitzeeg
you did
uitzeeg
he/she/it did
uitzegen
we did
uitzegen
you all did
uitzegen
they did
Future bijzin tense
zal uitzijgen
I will do
zult uitzijgen
you will do
zal uitzijgen
he/she/it will do
zullen uitzijgen
we will do
zullen uitzijgen
you all will do
zullen uitzijgen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitzijgen
I would do
zou uitzijgen
you would do
zou uitzijgen
he/she/it would do
zouden uitzijgen
we would do
zouden uitzijgen
you all would do
zouden uitzijgen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitzijge
I do
uitzijge
you do
uitzijge
he/she/it do
uitzijge
we do
uitzijge
you all do
uitzijge
they do
Du
Ihr
Imperative mood
zijg uit
do
zijgt uit
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitzieken
do
uitziften
sift out
uitzingen
sing out
uitzitten
sing out
uitzuigen
suck out

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?