Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

uitzijgen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of uitzijgen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zijg uit
I do
zijgt uit
you do
zijgt uit
he/she/it does
zijgen uit
we do
zijgen uit
you all do
zijgen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgezegen
I have done
hebt uitgezegen
you have done
heeft uitgezegen
he/she/it has done
hebben uitgezegen
we have done
hebben uitgezegen
you all have done
hebben uitgezegen
they have done
Past tense
zeeg uit
I did
zeeg uit
you did
zeeg uit
he/she/it did
zegen uit
we did
zegen uit
you all did
zegen uit
they did
Future tense
zal uitzijgen
I will do
zult uitzijgen
you will do
zal uitzijgen
he/she/it will do
zullen uitzijgen
we will do
zullen uitzijgen
you all will do
zullen uitzijgen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitzijgen
I would do
zou uitzijgen
you would do
zou uitzijgen
he/she/it would do
zouden uitzijgen
we would do
zouden uitzijgen
you all would do
zouden uitzijgen
they would do
Subjunctive mood
zijge uit
I do
zijge uit
you do
zijge uit
he/she/it do
zijge uit
we do
zijge uit
you all do
zijge uit
they do
Past perfect tense
had uitgezegen
I had done
had uitgezegen
you had done
had uitgezegen
he/she/it had done
hadden uitgezegen
we had done
hadden uitgezegen
you all had done
hadden uitgezegen
they had done
Future perf.
zal uitgezegen hebben
I will have done
zal uitgezegen hebben
you will have done
zal uitgezegen hebben
he/she/it will have done
zullen uitgezegen hebben
we will have done
zullen uitgezegen hebben
you all will have done
zullen uitgezegen hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgezegen hebben
I would have done
zou uitgezegen hebben
you would have done
zou uitgezegen hebben
he/she/it would have done
zouden uitgezegen hebben
we would have done
zouden uitgezegen hebben
you all would have done
zouden uitgezegen hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitzijg
I do
uitzijgt
you do
uitzijgt
he/she/it does
uitzijgen
we do
uitzijgen
you all do
uitzijgen
they do
Past bijzin tense
uitzeeg
I did
uitzeeg
you did
uitzeeg
he/she/it did
uitzegen
we did
uitzegen
you all did
uitzegen
they did
Future bijzin tense
zal uitzijgen
I will do
zult uitzijgen
you will do
zal uitzijgen
he/she/it will do
zullen uitzijgen
we will do
zullen uitzijgen
you all will do
zullen uitzijgen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitzijgen
I would do
zou uitzijgen
you would do
zou uitzijgen
he/she/it would do
zouden uitzijgen
we would do
zouden uitzijgen
you all would do
zouden uitzijgen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitzijge
I do
uitzijge
you do
uitzijge
he/she/it do
uitzijge
we do
uitzijge
you all do
uitzijge
they do
Du
Ihr
Imperative mood
zijg uit
do
zijgt uit
do

Further details about this page

LOCATION