Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Tekortschieten (to fall short) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of tekortschieten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schiet tekort
I fall short
schiet tekort
you fall short
schiet tekort
he/she/it falls short
schieten tekort
we fall short
schieten tekort
you all fall short
schieten tekort
they fall short
Present perfect tense
ben tekortgeschoten
I have fallen short
bent tekortgeschoten
you have fallen short
is tekortgeschoten
he/she/it has fallen short
zijn tekortgeschoten
we have fallen short
zijn tekortgeschoten
you all have fallen short
zijn tekortgeschoten
they have fallen short
Past tense
schoot tekort
I fell short
schoot tekort
you fell short
schoot tekort
he/she/it fell short
schoten tekort
we fell short
schoten tekort
you all fell short
schoten tekort
they fell short
Future tense
zal tekortschieten
I will fall short
zult tekortschieten
you will fall short
zal tekortschieten
he/she/it will fall short
zullen tekortschieten
we will fall short
zullen tekortschieten
you all will fall short
zullen tekortschieten
they will fall short
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tekortschieten
I would fall short
zou tekortschieten
you would fall short
zou tekortschieten
he/she/it would fall short
zouden tekortschieten
we would fall short
zouden tekortschieten
you all would fall short
zouden tekortschieten
they would fall short
Subjunctive mood
schiete tekort
I fall short
schiete tekort
you fall short
schiete tekort
he/she/it fall short
schiete tekort
we fall short
schiete tekort
you all fall short
schiete tekort
they fall short
Past perfect tense
was tekortgeschoten
I had fallen short
was tekortgeschoten
you had fallen short
was tekortgeschoten
he/she/it had fallen short
waren tekortgeschoten
we had fallen short
waren tekortgeschoten
you all had fallen short
waren tekortgeschoten
they had fallen short
Future perf.
zal tekortgeschoten zijn
I will have fallen short
zal tekortgeschoten zijn
you will have fallen short
zal tekortgeschoten zijn
he/she/it will have fallen short
zullen tekortgeschoten zijn
we will have fallen short
zullen tekortgeschoten zijn
you all will have fallen short
zullen tekortgeschoten zijn
they will have fallen short
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou tekortgeschoten zijn
I would have fallen short
zou tekortgeschoten zijn
you would have fallen short
zou tekortgeschoten zijn
he/she/it would have fallen short
zouden tekortgeschoten zijn
we would have fallen short
zouden tekortgeschoten zijn
you all would have fallen short
zouden tekortgeschoten zijn
they would have fallen short
Present bijzin tense
tekortschiet
I fall short
tekortschiet
you fall short
tekortschiet
he/she/it falls short
tekortschieten
we fall short
tekortschieten
you all fall short
tekortschieten
they fall short
Past bijzin tense
tekortschoot
I fell short
tekortschoot
you fell short
tekortschoot
he/she/it fell short
tekortschoten
we fell short
tekortschoten
you all fell short
tekortschoten
they fell short
Future bijzin tense
zal tekortschieten
I will fall short
zult tekortschieten
you will fall short
zal tekortschieten
he/she/it will fall short
zullen tekortschieten
we will fall short
zullen tekortschieten
you all will fall short
zullen tekortschieten
they will fall short
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou tekortschieten
I would fall short
zou tekortschieten
you would fall short
zou tekortschieten
he/she/it would fall short
zouden tekortschieten
we would fall short
zouden tekortschieten
you all would fall short
zouden tekortschieten
they would fall short
Subjunctive bijzin mood
tekortschiete
I fall short
tekortschiete
you fall short
tekortschiete
he/she/it fall short
tekortschiete
we fall short
tekortschiete
you all fall short
tekortschiete
they fall short
Du
Ihr
Imperative mood
schiet tekort
fall short
schiet tekort
fall short

Examples of tekortschieten

Example in DutchTranslation in English
Begrijpelijk. Door je gedwongen om- gang met mensen die tekortschieten.l understand the burden you carry-- constantly being obligated to deal with those who fall short of excellence.
Ik schiet tekort.I fall short so often.
Hij belooft je gouden bergen, gooit je in het diepe en zodra je tekortschiet, laat hij je vallen als een baksteen.He offers you the moon and throws you out there and the second you fall short he drops you just like that.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'fall short':

None found.