Snotteren (to snivel) conjugation

Dutch
11 examples

Conjugation of snotteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snotter
I snivel
snottert
you snivel
snottert
he/she/it snivels
snotteren
we snivel
snotteren
you all snivel
snotteren
they snivel
Present perfect tense
heb gesnotterd
I have snivelled
hebt gesnotterd
you have snivelled
heeft gesnotterd
he/she/it has snivelled
hebben gesnotterd
we have snivelled
hebben gesnotterd
you all have snivelled
hebben gesnotterd
they have snivelled
Past tense
snotterde
I snivelled
snotterde
you snivelled
snotterde
he/she/it snivelled
snotterden
we snivelled
snotterden
you all snivelled
snotterden
they snivelled
Future tense
zal snotteren
I will snivel
zult snotteren
you will snivel
zal snotteren
he/she/it will snivel
zullen snotteren
we will snivel
zullen snotteren
you all will snivel
zullen snotteren
they will snivel
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou snotteren
I would snivel
zou snotteren
you would snivel
zou snotteren
he/she/it would snivel
zouden snotteren
we would snivel
zouden snotteren
you all would snivel
zouden snotteren
they would snivel
Subjunctive mood
snottere
I snivel
snottere
you snivel
snottere
he/she/it snivel
snottere
we snivel
snottere
you all snivel
snottere
they snivel
Past perfect tense
had gesnotterd
I had snivelled
had gesnotterd
you had snivelled
had gesnotterd
he/she/it had snivelled
hadden gesnotterd
we had snivelled
hadden gesnotterd
you all had snivelled
hadden gesnotterd
they had snivelled
Future perf.
zal gesnotterd hebben
I will have snivelled
zal gesnotterd hebben
you will have snivelled
zal gesnotterd hebben
he/she/it will have snivelled
zullen gesnotterd hebben
we will have snivelled
zullen gesnotterd hebben
you all will have snivelled
zullen gesnotterd hebben
they will have snivelled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesnotterd hebben
I would have snivelled
zou gesnotterd hebben
you would have snivelled
zou gesnotterd hebben
he/she/it would have snivelled
zouden gesnotterd hebben
we would have snivelled
zouden gesnotterd hebben
you all would have snivelled
zouden gesnotterd hebben
they would have snivelled
Du
Ihr
Imperative mood
snotter
snivel
snottert
snivel

Examples of snotteren

Example in DutchTranslation in English
- Oh, stop toch met snotteren.- Oh, do stop snivelling.
Begin niet te snotteren!Now don't start snivelling!
En jij, stop met snotteren.And you, stop snivelling.
Heer, als ik nog een yuppie hoor snotteren over zijn onvermogen om lief te hebben, sla ik hem.Lord, if I hear one more yuppie snivel about his inability to love, I'll smack him.
Je moeder en haar regeltjes. Waarom gaan we niet een tijdje in het donker zitten en onszelf beklagen, en in onze zakdoeken snotteren op een plek waar niemand ons kan zien?Why don't we sit in the dark for a bit and feel sorry for ourselves, snivel into our hankies where nobody can see us?
Dus jij denkt dat dit het moment is... waar ik om mijn puppy snotter en mijn gevoelens deel... en op je schouder uithuil?Right. So do you think this is the moment where I snivel about my puppy, share my feelings, and cry over your shoulder?
Kom op, doe het. Waarom snotter je lafaard.- Why, you sniveling little coward,
Dom, zwak, snotterend wezentje.Stupid, weak, snivelling little creature.
Jij en je snotterend echtgenoot.You and your snivelling husband.
Stom, zwak, snotterend schepsel.Stupid, weak, snivelling little creature.
Wanneer de migraine je hersenen doen barsten, wanneer je snotterend, over de grond kruipt, is hij de eerste die jij belt?When the migraines burst your brain, when you crawl, snivelling on the ground, is he the one you call?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

frotteren
frown
snookeren
snooker
spatteren
splash about
spetteren
splash
sputteren
sputter
stotteren
stutter
vlotteren
smooth tars

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'snivel':

None found.
Learning languages?