Snoeken (to pike) conjugation

Dutch
10 examples

Conjugation of snoeken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snoek
I pike
snoekt
you pike
snoekt
he/she/it pikes
snoeken
we pike
snoeken
you all pike
snoeken
they pike
Present perfect tense
heb gesnoekt
I have piked
hebt gesnoekt
you have piked
heeft gesnoekt
he/she/it has piked
hebben gesnoekt
we have piked
hebben gesnoekt
you all have piked
hebben gesnoekt
they have piked
Past tense
snoekte
I piked
snoekte
you piked
snoekte
he/she/it piked
snoekten
we piked
snoekten
you all piked
snoekten
they piked
Future tense
zal snoeken
I will pike
zult snoeken
you will pike
zal snoeken
he/she/it will pike
zullen snoeken
we will pike
zullen snoeken
you all will pike
zullen snoeken
they will pike
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou snoeken
I would pike
zou snoeken
you would pike
zou snoeken
he/she/it would pike
zouden snoeken
we would pike
zouden snoeken
you all would pike
zouden snoeken
they would pike
Subjunctive mood
snoeke
I pike
snoeke
you pike
snoeke
he/she/it pike
snoeke
we pike
snoeke
you all pike
snoeke
they pike
Past perfect tense
had gesnoekt
I had piked
had gesnoekt
you had piked
had gesnoekt
he/she/it had piked
hadden gesnoekt
we had piked
hadden gesnoekt
you all had piked
hadden gesnoekt
they had piked
Future perf.
zal gesnoekt hebben
I will have piked
zal gesnoekt hebben
you will have piked
zal gesnoekt hebben
he/she/it will have piked
zullen gesnoekt hebben
we will have piked
zullen gesnoekt hebben
you all will have piked
zullen gesnoekt hebben
they will have piked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesnoekt hebben
I would have piked
zou gesnoekt hebben
you would have piked
zou gesnoekt hebben
he/she/it would have piked
zouden gesnoekt hebben
we would have piked
zouden gesnoekt hebben
you all would have piked
zouden gesnoekt hebben
they would have piked
Du
Ihr
Imperative mood
snoek
pike
snoekt
pike

Examples of snoeken

Example in DutchTranslation in English
Het is als snoeken vangen.It's like pulling pike out of the river..
Ik heb wel eens nagedacht over wat snoeken voelen als je ze vangt.I've thought about what the pike feels when I pull it out of the water.
In je nieuwe plas hadden misschien wel grote snoeken of schildpadden gezeten.You might have ended up in a pond with a giant pike, or snapping turtles. Oof.
Joe's pa ving honderden snoeken.He snared hundreds of pikes, Joe's dad.
Laten we naar Bell Lake gaan en een paar snoeken vangen.What do you say we go up to Bell Lake and snag us a couple of pike?
- We willen graag een snoek vangen.We thought we might try and land a pike or two at the Hole Lake.
De noordelijke snoek.The northern pike.
De rest wordt opgegeten door meeuwen of een snoek.The rest are eaten by seagulls or pikes.
De snoek die je vorige maand ving.The pike you caught last month.
De snoek gaat bijten!The pike is biting!

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

sjieken
do
snakken
pant
snerken
do
snikken
sob
snoeien
cut back
snoepen
relish
snoeren
do
snoeven
do
snokken
do
snorken
snore
snorren
purr
snurken
snore
spieken
crib
spreken
speak
vloeken
swear

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

slungelen
slouch
smachten
yearn
smeulen
smoulder
smoken
do
smukken
gild
snoeien
cut back
snoepen
relish
solfegiƫren
do
solliciteren
run for election
soutacheren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pike':

None found.
Learning languages?