Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Preken (to preach) conjugation

Dutch
25 examples

Conjugation of preken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
preek
I preach
preekt
you preach
preekt
he/she/it preaches
preken
we preach
preken
you all preach
preken
they preach
Present perfect tense
heb gepreekt
I have preached
hebt gepreekt
you have preached
heeft gepreekt
he/she/it has preached
hebben gepreekt
we have preached
hebben gepreekt
you all have preached
hebben gepreekt
they have preached
Past tense
preekte
I preached
preekte
you preached
preekte
he/she/it preached
preekten
we preached
preekten
you all preached
preekten
they preached
Future tense
zal preken
I will preach
zult preken
you will preach
zal preken
he/she/it will preach
zullen preken
we will preach
zullen preken
you all will preach
zullen preken
they will preach
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou preken
I would preach
zou preken
you would preach
zou preken
he/she/it would preach
zouden preken
we would preach
zouden preken
you all would preach
zouden preken
they would preach
Subjunctive mood
preke
I preach
preke
you preach
preke
he/she/it preach
preke
we preach
preke
you all preach
preke
they preach
Past perfect tense
had gepreekt
I had preached
had gepreekt
you had preached
had gepreekt
he/she/it had preached
hadden gepreekt
we had preached
hadden gepreekt
you all had preached
hadden gepreekt
they had preached
Future perf.
zal gepreekt hebben
I will have preached
zal gepreekt hebben
you will have preached
zal gepreekt hebben
he/she/it will have preached
zullen gepreekt hebben
we will have preached
zullen gepreekt hebben
you all will have preached
zullen gepreekt hebben
they will have preached
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepreekt hebben
I would have preached
zou gepreekt hebben
you would have preached
zou gepreekt hebben
he/she/it would have preached
zouden gepreekt hebben
we would have preached
zouden gepreekt hebben
you all would have preached
zouden gepreekt hebben
they would have preached
Du
Ihr
Imperative mood
preek
preach
preekt
preach

Examples of preken

Example in DutchTranslation in English
'Hou op met preken.' En ik zei: 'Schat, dit is geen preek."Don't preach to me." And I'm like, "Baby, I'm not preaching to you.
't Tweede deel van 't Boek beviel me niet... dat ging meer over preken... dan over vechten en naaien.I didn't so much like the latter part of the Book which is more like all preachy talking than fighting and the old in-out.
- Dat weet ze. En ik weet niet waarom ik als een priester spreek, maar ik wil jullie graag preken!And I don't know why I'm talking like a reverend but I want to preach to you!
- Die zal alleen maar preken.Someone preaching what we all preach.
- Ik hoef niet naar uw preken te luisteren.I don't need any of your preaching and prancing in here, you hear? I want an answer.
'Hou op met preken.' En ik zei: 'Schat, dit is geen preek."Don't preach to me." And I'm like, "Baby, I'm not preaching to you.
- Hoe... - Ik wil niet bot zijn, maar ik wil geen preek, en niks over mijn vader weten.Boyd, I don't mean to be rude, but I didn't come to hear you preach, and I don't want to hear about my daddy, neither.
- Je geeft een preek tegen de predikant man.You're preachin' to the preacher, man.
- Preek, vriend, preek.- Preach it, brother, preach it.
- Tijdens jouw preek.While you were preaching.
- "Wie is dat, die daar preekt?"- This, is preaching.
- Je preekt in de verkeerde kerk, Walter.You're preaching to the choir, Walter.
- Je preekt tegen een bekeerde, hoor.You're preaching to the choir on that one.
- Je preekt voor eigen parochie.You're preaching to the choir, Vin.
Ik heb in mijn tijd op heel wat vreemde plekken gepreekt.I have preached in some pretty strange places in my time.
Ik heb nog nooit tegenover een groep kinderen gepreekt die ik niet kendeI have never really preached a whole bunch kids I didn't know.
Lord Melbourne, dat is niet wat er van de preekstoel gepreekt wordt.Lord Melbourne, that is not what is preached from the pulpit.
Nu ik gepreekt heb over de realiteit van het accurate verslag geven, wil ik je vertellen hoe catastrofaal het voor iedereen die er mee te maken heeft... het zou zijn geweest als je de, zeg, resultaten... van je onderzoek naar een krant had gebracht.Now that I've preached on the realities of accurate reporting, I want to tell you how catastrophic for everybody involved it would have been if you had, say, taken the results of your investigation to a tabloid.
en ik heb ze uit mijn hoofd geleerd en aan mensen gepreekt.And I learned them by heart and preached to people.
- Vader preekte er zondag over.-What's the matter with it? -Father preached about it only last Sunday.
De gevangenis waar Aaron Matthews preekte heeft een gesloten circuit televisie om religieuze programma's uit te zenden.The prison Aaron Matthews preached at has closed-circuit television to broadcast religious programming.
De laatste zes weken preekte ik over het ontwerp van God voor vaders om leraars te zijn, om beschermers te zijn, om kostwinners te zijn.For the last six weeks I've preached on God's design for fathers to be teachers, to be protectors, to be providers.
De man preekte loyaliteit aan zijn ziel, maar hij was niet loyaal.The man preached loyalty on his soul box, but he wasn't loyal.
De priester preekte 2h30 lang, alleen om ons moed in te spreken."The preacher preached two and a half hours - "about Jehovah.
Ze preekten het zowat.I mean, they practically preached it.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bleken
bleach
boeken
book
breken
break
hoeken
do
kieken
chick
koeken
torment
kweken
breed
pakken
take
pauken
do
pekken
pitch
perken
do
pieken
do
pikken
pilfer
pinken
blink
pokken
do

Similar but longer

afpreken
do
bepreken
do
prediken
preach
spreken
speak

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'preach':

None found.