Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

opzien

to swell

Need help with opzien or Dutch? Get a professional tutor! Find a tutor →
Wanna learn by yourself instead? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of opzien

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zie op
I swell
ziet op
you swell
ziet op
he/she/it swells
zien op
we swell
zien op
you all swell
zien op
they swell
Present perfect tense
heb opgezien
I have swollen
hebt opgezien
you have swollen
heeft opgezien
he/she/it has swollen
hebben opgezien
we have swollen
hebben opgezien
you all have swollen
hebben opgezien
they have swollen
Past tense
zag op
I swelled
zag op
you swelled
zag op
he/she/it swelled
zagen op
we swelled
zagen op
you all swelled
zagen op
they swelled
Future tense
zal opzien
I will swell
zult opzien
you will swell
zal opzien
he/she/it will swell
zullen opzien
we will swell
zullen opzien
you all will swell
zullen opzien
they will swell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opzien
I would swell
zou opzien
you would swell
zou opzien
he/she/it would swell
zouden opzien
we would swell
zouden opzien
you all would swell
zouden opzien
they would swell
Subjunctive mood
zie op
I swell
zie op
you swell
zie op
he/she/it swell
zie op
we swell
zie op
you all swell
zie op
they swell
Past perfect tense
had opgezien
I had swollen
had opgezien
you had swollen
had opgezien
he/she/it had swollen
hadden opgezien
we had swollen
hadden opgezien
you all had swollen
hadden opgezien
they had swollen
Future perf.
zal opgezien hebben
I will have swollen
zal opgezien hebben
you will have swollen
zal opgezien hebben
he/she/it will have swollen
zullen opgezien hebben
we will have swollen
zullen opgezien hebben
you all will have swollen
zullen opgezien hebben
they will have swollen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgezien hebben
I would have swollen
zou opgezien hebben
you would have swollen
zou opgezien hebben
he/she/it would have swollen
zouden opgezien hebben
we would have swollen
zouden opgezien hebben
you all would have swollen
zouden opgezien hebben
they would have swollen
Present bijzin tense
opzie
I swell
opziet
you swell
opziet
he/she/it swells
opzien
we swell
opzien
you all swell
opzien
they swell
Past bijzin tense
opzag
I swelled
opzag
you swelled
opzag
he/she/it swelled
opzagen
we swelled
opzagen
you all swelled
opzagen
they swelled
Future bijzin tense
zal opzien
I will swell
zult opzien
you will swell
zal opzien
he/she/it will swell
zullen opzien
we will swell
zullen opzien
you all will swell
zullen opzien
they will swell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opzien
I would swell
zou opzien
you would swell
zou opzien
he/she/it would swell
zouden opzien
we would swell
zouden opzien
you all would swell
zouden opzien
they would swell
Subjunctive bijzin mood
opzie
I swell
opzie
you swell
opzie
he/she/it swell
opzie
we swell
opzie
you all swell
opzie
they swell
Du
Ihr
Imperative mood
zie op
swell
ziet op
swell
Practice these conjugations with a Dutch tutor - first lesson 50% off!

If you have questions about the conjugation of opzien or Dutch in general, you can practice and get feedback from a professional tutor.