Nadragen (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of nadragen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
draag na
I do
draagt na
you do
draagt na
he/she/it does
dragen na
we do
dragen na
you all do
dragen na
they do
Present perfect tense
heb nagedragen
I have done
hebt nagedragen
you have done
heeft nagedragen
he/she/it has done
hebben nagedragen
we have done
hebben nagedragen
you all have done
hebben nagedragen
they have done
Past tense
droeg na
I did
droeg na
you did
droeg na
he/she/it did
droegen na
we did
droegen na
you all did
droegen na
they did
Future tense
zal nadragen
I will do
zult nadragen
you will do
zal nadragen
he/she/it will do
zullen nadragen
we will do
zullen nadragen
you all will do
zullen nadragen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou nadragen
I would do
zou nadragen
you would do
zou nadragen
he/she/it would do
zouden nadragen
we would do
zouden nadragen
you all would do
zouden nadragen
they would do
Subjunctive mood
drage na
I do
drage na
you do
drage na
he/she/it do
drage na
we do
drage na
you all do
drage na
they do
Past perfect tense
had nagedragen
I had done
had nagedragen
you had done
had nagedragen
he/she/it had done
hadden nagedragen
we had done
hadden nagedragen
you all had done
hadden nagedragen
they had done
Future perf.
zal nagedragen hebben
I will have done
zal nagedragen hebben
you will have done
zal nagedragen hebben
he/she/it will have done
zullen nagedragen hebben
we will have done
zullen nagedragen hebben
you all will have done
zullen nagedragen hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou nagedragen hebben
I would have done
zou nagedragen hebben
you would have done
zou nagedragen hebben
he/she/it would have done
zouden nagedragen hebben
we would have done
zouden nagedragen hebben
you all would have done
zouden nagedragen hebben
they would have done
Present bijzin tense
nadraag
I do
nadraagt
you do
nadraagt
he/she/it does
nadragen
we do
nadragen
you all do
nadragen
they do
Past bijzin tense
nadroeg
I did
nadroeg
you did
nadroeg
he/she/it did
nadroegen
we did
nadroegen
you all did
nadroegen
they did
Future bijzin tense
zal nadragen
I will do
zult nadragen
you will do
zal nadragen
he/she/it will do
zullen nadragen
we will do
zullen nadragen
you all will do
zullen nadragen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou nadragen
I would do
zou nadragen
you would do
zou nadragen
he/she/it would do
zouden nadragen
we would do
zouden nadragen
you all would do
zouden nadragen
they would do
Subjunctive bijzin mood
nadrage
I do
nadrage
you do
nadrage
he/she/it do
nadrage
we do
nadrage
you all do
nadrage
they do
Du
Ihr
Imperative mood
draag na
do
draagt na
do

Examples of nadragen

Example in DutchTranslation in English
Maar je kunt het me niet blijven nadragen.You either forgive me for what happened with Donna or you don't... but you can't keep throwing that in my face.
Ik hoop dat je het me niet nadraagt.I hope you don't hold a grudge.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afdragen
wear out
bedragen
amount to
gedragen
behave
indragen
do
navragen
investigate
omdragen
carry about
opdragen
instruct

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?