Metselen (to lay bricks) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of metselen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
metsel
I lay bricks
metselt
you lay bricks
metselt
he/she/it lays bricks
metselen
we lay bricks
metselen
you all lay bricks
metselen
they lay bricks
Present perfect tense
heb gemetseld
I have laid bricks
hebt gemetseld
you have laid bricks
heeft gemetseld
he/she/it has laid bricks
hebben gemetseld
we have laid bricks
hebben gemetseld
you all have laid bricks
hebben gemetseld
they have laid bricks
Past tense
metselde
I laid bricks
metselde
you laid bricks
metselde
he/she/it laid bricks
metselden
we laid bricks
metselden
you all laid bricks
metselden
they laid bricks
Future tense
zal metselen
I will lay bricks
zult metselen
you will lay bricks
zal metselen
he/she/it will lay bricks
zullen metselen
we will lay bricks
zullen metselen
you all will lay bricks
zullen metselen
they will lay bricks
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou metselen
I would lay bricks
zou metselen
you would lay bricks
zou metselen
he/she/it would lay bricks
zouden metselen
we would lay bricks
zouden metselen
you all would lay bricks
zouden metselen
they would lay bricks
Subjunctive mood
metsele
I lay bricks
metsele
you lay bricks
metsele
he/she/it lay bricks
metsele
we lay bricks
metsele
you all lay bricks
metsele
they lay bricks
Past perfect tense
had gemetseld
I had laid bricks
had gemetseld
you had laid bricks
had gemetseld
he/she/it had laid bricks
hadden gemetseld
we had laid bricks
hadden gemetseld
you all had laid bricks
hadden gemetseld
they had laid bricks
Future perf.
zal gemetseld hebben
I will have laid bricks
zal gemetseld hebben
you will have laid bricks
zal gemetseld hebben
he/she/it will have laid bricks
zullen gemetseld hebben
we will have laid bricks
zullen gemetseld hebben
you all will have laid bricks
zullen gemetseld hebben
they will have laid bricks
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gemetseld hebben
I would have laid bricks
zou gemetseld hebben
you would have laid bricks
zou gemetseld hebben
he/she/it would have laid bricks
zouden gemetseld hebben
we would have laid bricks
zouden gemetseld hebben
you all would have laid bricks
zouden gemetseld hebben
they would have laid bricks
Du
Ihr
Imperative mood
metsel
lay bricks
metselt
lay bricks

Examples of metselen

Example in DutchTranslation in English
M'n opa metselde bakstenen m'n vader metselde bakstenen en ik metsel bakstenen zoals je ziet maar m'n huis, dat zie ik nog niet- My grandfather laid bricks My father laid bricks And I lay bricks too But I still don't see my house, do you?
M'n opa metselde bakstenen m'n vader metselde bakstenen en ik metsel bakstenen zoals je ziet maar m'n huis, dat zie ik nog niet- My grandfather laid bricks My father laid bricks And I lay bricks too But I still don't see my house, do you?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

futselen
fribble
hutselen
do
meedelen
inform
mendelen
do
mengelen
mix
mergelen
marl
meubelen
do
meuzelen
do
ritselen
rustle

Similar but longer

afmetselen
do
inmetselen
immure
opmetselen
do

Random

maffen
kip
medeondertekenen
countersign
meeklinken
resonate
mennen
do
meppen
smack
meren
fasten
meten
measure
metsen
do
miniseren
minimize
minnen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'lay bricks':

None found.
Learning languages?