Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Keilen (to throw) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
keil
keilt
keilt
keilen
keilen
keilen
Present perfect tense
heb gekeild
hebt gekeild
heeft gekeild
hebben gekeild
hebben gekeild
hebben gekeild
Past tense
keilde
keilde
keilde
keilden
keilden
keilden
Future tense
zal keilen
zult keilen
zal keilen
zullen keilen
zullen keilen
zullen keilen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou keilen
zou keilen
zou keilen
zouden keilen
zouden keilen
zouden keilen
Subjunctive mood
keile
keile
keile
keile
keile
keile
Past perfect tense
had gekeild
had gekeild
had gekeild
hadden gekeild
hadden gekeild
hadden gekeild
Future perf.
zal gekeild hebben
zal gekeild hebben
zal gekeild hebben
zullen gekeild hebben
zullen gekeild hebben
zullen gekeild hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekeild hebben
zou gekeild hebben
zou gekeild hebben
zouden gekeild hebben
zouden gekeild hebben
zouden gekeild hebben
Du
Ihr
Imperative mood
keil
keilt

Examples of keilen

Example in DutchTranslation in English
'Iemand had de ring over de heg gekeild." Someone had thrown the ring over the edge.
En al wat wij nu willen is haar bloed. Enkel omdat ze twijfelt om een massa rouwenden te leiden. Voor iemand die alles wat ze aangeboden kreeg haar terug in het gezicht keilde.All because she's struggling to lead the world in mourning for someone who threw everything she offered back in her face.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

builen
do
feilen
do
geilen
do
huilen
cry
kallen
rave
keepen
do
keffen
yap
kennen
know
kerken
do
kermen
groan
kerven
notch
ketsen
ricochet
keuren
inspect
kielen
chick
killen
shiver

Similar but longer

omkeilen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'throw':

None found.