Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

karten

to kart

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of karten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kart
I kart
kart
you kart
kart
he/she/it karts
karten
we kart
karten
you all kart
karten
they kart
Present perfect tense
heb gekart
I have karted
hebt gekart
you have karted
heeft gekart
he/she/it has karted
hebben gekart
we have karted
hebben gekart
you all have karted
hebben gekart
they have karted
Past tense
kartte
I karted
kartte
you karted
kartte
he/she/it karted
kartten
we karted
kartten
you all karted
kartten
they karted
Future tense
zal karten
I will kart
zult karten
you will kart
zal karten
he/she/it will kart
zullen karten
we will kart
zullen karten
you all will kart
zullen karten
they will kart
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou karten
I would kart
zou karten
you would kart
zou karten
he/she/it would kart
zouden karten
we would kart
zouden karten
you all would kart
zouden karten
they would kart
Subjunctive mood
karte
I kart
karte
you kart
karte
he/she/it kart
karte
we kart
karte
you all kart
karte
they kart
Past perfect tense
had gekart
I had karted
had gekart
you had karted
had gekart
he/she/it had karted
hadden gekart
we had karted
hadden gekart
you all had karted
hadden gekart
they had karted
Future perf.
zal gekart hebben
I will have karted
zal gekart hebben
you will have karted
zal gekart hebben
he/she/it will have karted
zullen gekart hebben
we will have karted
zullen gekart hebben
you all will have karted
zullen gekart hebben
they will have karted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekart hebben
I would have karted
zou gekart hebben
you would have karted
zou gekart hebben
he/she/it would have karted
zouden gekart hebben
we would have karted
zouden gekart hebben
you all would have karted
zouden gekart hebben
they would have karted
Du
Ihr
Imperative mood
kart
kart
kart
kart

Examples of karten

- Ik wilde altijd al gaan go-karten.

Really? Ah, I've always wanted to go go-karting.

- Wat? Nooit flirten tijdens het karten.

Never flirt an a go-kart track.

Helaas heb ik Luke en Manny beloofd om te gaan karten voor hun goede rapporten.

You handle it. I would, but I promised Luke and Manny... I'd take them go-karting for their good report cards.

Ik ben door een nep-Elvis verslagen met karten.

I got beat by an Elvis impersonator in a go-kart race.

Ik dacht dat je ging go-karten met je zoon.

I thought you were with your son go-karting.

- Dat is een grasmaaier... of mogelijk een kart met een motor van een grasmaaier.

Oh, that is a lawn mower, or possibly a go-kart with a lawn mower engine.

- Jij probeerde me te vermoorden met een kart.

- You tried to kill me with a go-kart.

- Spring in mijn kart.

- Jump onto my kart.

Als we was kinderen, hij bouwt een half boomhut, en dan zou hij weglopen en ga bouwen aan een go-kart.

When we was kids, he'd build half a tree house, and then he'd run off and go build a go-kart.

Bijvoorbeeld, hij lette extra goed op in de les zodat hij thuis niet hoefde te studeren zodat hij meer tijd over zou hebben om met zijn kart te gaan spelen.

For example, he paid extra attention in class so he wouldn't have to study at home and have more time to play with his go-kart.