Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Karten (to kart) conjugation

Dutch
10 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kart
kart
kart
karten
karten
karten
Present perfect tense
heb gekart
hebt gekart
heeft gekart
hebben gekart
hebben gekart
hebben gekart
Past tense
kartte
kartte
kartte
kartten
kartten
kartten
Future tense
zal karten
zult karten
zal karten
zullen karten
zullen karten
zullen karten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou karten
zou karten
zou karten
zouden karten
zouden karten
zouden karten
Subjunctive mood
karte
karte
karte
karte
karte
karte
Past perfect tense
had gekart
had gekart
had gekart
hadden gekart
hadden gekart
hadden gekart
Future perf.
zal gekart hebben
zal gekart hebben
zal gekart hebben
zullen gekart hebben
zullen gekart hebben
zullen gekart hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekart hebben
zou gekart hebben
zou gekart hebben
zouden gekart hebben
zouden gekart hebben
zouden gekart hebben
Du
Ihr
Imperative mood
kart
kart

Examples of karten

Example in DutchTranslation in English
- Ik wilde altijd al gaan go-karten.Really? Ah, I've always wanted to go go-karting.
- Wat? Nooit flirten tijdens het karten.Never flirt an a go-kart track.
Helaas heb ik Luke en Manny beloofd om te gaan karten voor hun goede rapporten.You handle it. I would, but I promised Luke and Manny... I'd take them go-karting for their good report cards.
Ik ben door een nep-Elvis verslagen met karten.I got beat by an Elvis impersonator in a go-kart race.
Ik dacht dat je ging go-karten met je zoon.I thought you were with your son go-karting.
- Dat is een grasmaaier... of mogelijk een kart met een motor van een grasmaaier.Oh, that is a lawn mower, or possibly a go-kart with a lawn mower engine.
- Jij probeerde me te vermoorden met een kart.- You tried to kill me with a go-kart.
- Spring in mijn kart.- Jump onto my kart.
Als we was kinderen, hij bouwt een half boomhut, en dan zou hij weglopen en ga bouwen aan een go-kart.When we was kids, he'd build half a tree house, and then he'd run off and go build a go-kart.
Bijvoorbeeld, hij lette extra goed op in de les zodat hij thuis niet hoefde te studeren zodat hij meer tijd over zou hebben om met zijn kart te gaan spelen.For example, he paid extra attention in class so he wouldn't have to study at home and have more time to play with his go-kart.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

darten
do
horten
do
kaaien
do
kaften
do
kakken
cackle
kalken
plaster
kallen
rave
kalven
calve
kammen
comb
kampen
do
kanten
lace
kappen
do
karnen
churn
karren
do
kassen
do

Similar but longer

kaarten
play cards
kartelen
pink
karteren
do

Random

kalen
bald
kanen
do
kanten
lace
kapotmaken
break down
karakteriseren
characterize
karnen
churn
kartelen
pink
karteren
do
keffen
yap
kerven
notch

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'kart':

None found.