Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Expliceren (to expire) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
expliceer
expliceert
expliceert
expliceren
expliceren
expliceren
Present perfect tense
heb geëxpliceerd
hebt geëxpliceerd
heeft geëxpliceerd
hebben geëxpliceerd
hebben geëxpliceerd
hebben geëxpliceerd
Past tense
expliceerde
expliceerde
expliceerde
expliceerden
expliceerden
expliceerden
Future tense
zal expliceren
zult expliceren
zal expliceren
zullen expliceren
zullen expliceren
zullen expliceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou expliceren
zou expliceren
zou expliceren
zouden expliceren
zouden expliceren
zouden expliceren
Subjunctive mood
explicere
explicere
explicere
explicere
explicere
explicere
Past perfect tense
had geëxpliceerd
had geëxpliceerd
had geëxpliceerd
hadden geëxpliceerd
hadden geëxpliceerd
hadden geëxpliceerd
Future perf.
zal geëxpliceerd hebben
zal geëxpliceerd hebben
zal geëxpliceerd hebben
zullen geëxpliceerd hebben
zullen geëxpliceerd hebben
zullen geëxpliceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëxpliceerd hebben
zou geëxpliceerd hebben
zou geëxpliceerd hebben
zouden geëxpliceerd hebben
zouden geëxpliceerd hebben
zouden geëxpliceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
expliceer
expliceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

dupliceren
harm
exploderen
explode
exploreren
examine
impliceren
imply
repliceren
reply

Similar but longer

expliciteren
explicate

Random

essayeren
do
esthetiseren
aestheticise
etaleren
aestheticise
expediëren
dispatch
experimenteren
experiment
expireren
expire
expliciteren
explicate
fabelen
do
fabuleren
do
ficheren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'expire':

None found.