Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Dupliceren (to harm) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
dupliceer
dupliceert
dupliceert
dupliceren
dupliceren
dupliceren
Present perfect tense
heb gedupliceerd
hebt gedupliceerd
heeft gedupliceerd
hebben gedupliceerd
hebben gedupliceerd
hebben gedupliceerd
Past tense
dupliceerde
dupliceerde
dupliceerde
dupliceerden
dupliceerden
dupliceerden
Future tense
zal dupliceren
zult dupliceren
zal dupliceren
zullen dupliceren
zullen dupliceren
zullen dupliceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou dupliceren
zou dupliceren
zou dupliceren
zouden dupliceren
zouden dupliceren
zouden dupliceren
Subjunctive mood
duplicere
duplicere
duplicere
duplicere
duplicere
duplicere
Past perfect tense
had gedupliceerd
had gedupliceerd
had gedupliceerd
hadden gedupliceerd
hadden gedupliceerd
hadden gedupliceerd
Future perf.
zal gedupliceerd hebben
zal gedupliceerd hebben
zal gedupliceerd hebben
zullen gedupliceerd hebben
zullen gedupliceerd hebben
zullen gedupliceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedupliceerd hebben
zou gedupliceerd hebben
zou gedupliceerd hebben
zouden gedupliceerd hebben
zouden gedupliceerd hebben
zouden gedupliceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
dupliceer
dupliceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

expliceren
expire
impliceren
imply
repliceren
reply

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

doorwegen
do
doorzien
browse through
dralen
delay
dreutelen
do
dribbelen
dribble
dubbelchecken
double check
duperen
harm
duren
last
dwepen
bother
ebaucheren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'harm':

None found.