Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Duvelen (to romp) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
duvel
duvelt
duvelt
duvelen
duvelen
duvelen
Present perfect tense
heb geduveld
hebt geduveld
heeft geduveld
hebben geduveld
hebben geduveld
hebben geduveld
Past tense
duvelde
duvelde
duvelde
duvelden
duvelden
duvelden
Future tense
zal duvelen
zult duvelen
zal duvelen
zullen duvelen
zullen duvelen
zullen duvelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou duvelen
zou duvelen
zou duvelen
zouden duvelen
zouden duvelen
zouden duvelen
Subjunctive mood
duvele
duvele
duvele
duvele
duvele
duvele
Past perfect tense
had geduveld
had geduveld
had geduveld
hadden geduveld
hadden geduveld
hadden geduveld
Future perf.
zal geduveld hebben
zal geduveld hebben
zal geduveld hebben
zullen geduveld hebben
zullen geduveld hebben
zullen geduveld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geduveld hebben
zou geduveld hebben
zou geduveld hebben
zouden geduveld hebben
zouden geduveld hebben
zouden geduveld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
duvel
duvelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bevelen
command
hevelen
siphon
kavelen
parcel
nevelen
do

Similar but longer

afduvelen
do
beduvelen
fool
duivelen
do
opduvelen
do

Random

dorren
do
drogeren
dry
druisen
contrary
duikelen
interpret
duren
last
dutten
doze
duwen
push
ecarteren
do
elektrocuteren
electrocute
elideren
elide

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'romp':

None found.