Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Cederen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
cedeer
cedeert
cedeert
cederen
cederen
cederen
Present perfect tense
heb gecedeerd
hebt gecedeerd
heeft gecedeerd
hebben gecedeerd
hebben gecedeerd
hebben gecedeerd
Past tense
cedeerde
cedeerde
cedeerde
cedeerden
cedeerden
cedeerden
Future tense
zal cederen
zult cederen
zal cederen
zullen cederen
zullen cederen
zullen cederen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou cederen
zou cederen
zou cederen
zouden cederen
zouden cederen
zouden cederen
Subjunctive mood
cedere
cedere
cedere
cedere
cedere
cedere
Past perfect tense
had gecedeerd
had gecedeerd
had gecedeerd
hadden gecedeerd
hadden gecedeerd
hadden gecedeerd
Future perf.
zal gecedeerd hebben
zal gecedeerd hebben
zal gecedeerd hebben
zullen gecedeerd hebben
zullen gecedeerd hebben
zullen gecedeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecedeerd hebben
zou gecedeerd hebben
zou gecedeerd hebben
zouden gecedeerd hebben
zouden gecedeerd hebben
zouden gecedeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
cedeer
cedeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

adderen
adapt
citeren
quote
coderen
encode
coveren
retread
cureren
cure
kaderen
fit
naderen
approach
raderen
do
roderen
gossip
vaderen
father and

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

bowlen
do
buitelen
tumble
cancelen
cancel
capituleren
capitulate
cc'en
do
celebreren
celebrate
checken
check
choken
choke
circuleren
circulate
co-existeren
coexist

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.