Beogen (to practice) conjugation

Dutch

Conjugation of beogen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beoog
I practice
beoogt
you practice
beoogt
he/she/it practices
beogen
we practice
beogen
you all practice
beogen
they practice
Present perfect tense
heb beoogd
I have practiced
hebt beoogd
you have practiced
heeft beoogd
he/she/it has practiced
hebben beoogd
we have practiced
hebben beoogd
you all have practiced
hebben beoogd
they have practiced
Past tense
beoogde
I practiced
beoogde
you practiced
beoogde
he/she/it practiced
beoogden
we practiced
beoogden
you all practiced
beoogden
they practiced
Future tense
zal beogen
I will practice
zult beogen
you will practice
zal beogen
he/she/it will practice
zullen beogen
we will practice
zullen beogen
you all will practice
zullen beogen
they will practice
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou beogen
I would practice
zou beogen
you would practice
zou beogen
he/she/it would practice
zouden beogen
we would practice
zouden beogen
you all would practice
zouden beogen
they would practice
Subjunctive mood
beoge
I practice
beoge
you practice
beoge
he/she/it practice
beoge
we practice
beoge
you all practice
beoge
they practice
Past perfect tense
had beoogd
I had practiced
had beoogd
you had practiced
had beoogd
he/she/it had practiced
hadden beoogd
we had practiced
hadden beoogd
you all had practiced
hadden beoogd
they had practiced
Future perf.
zal beoogd hebben
I will have practiced
zal beoogd hebben
you will have practiced
zal beoogd hebben
he/she/it will have practiced
zullen beoogd hebben
we will have practiced
zullen beoogd hebben
you all will have practiced
zullen beoogd hebben
they will have practiced
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beoogd hebben
I would have practiced
zou beoogd hebben
you would have practiced
zou beoogd hebben
he/she/it would have practiced
zouden beoogd hebben
we would have practiced
zouden beoogd hebben
you all would have practiced
zouden beoogd hebben
they would have practiced
Du
Ihr
Imperative mood
beoog
practice
beoogt
practice

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beamen
confirm
bedoen
do
beffen
lick
beiden
do
bekken
do
bellen
ring
bergen
store
betten
bathe
beugen
do
beuken
do
beulen
do
beunen
do
beuren
lever
bezien
inspire
biggen
pig

Similar but longer

betogen
demonstrate

Random

beklemtonen
stress
belasten
load
bemalen
do
bemuren
do
benadrukken
emphasize
benchmarken
benchmark
beoefenen
practice
beoliën
do
beregelen
do
berenten
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'practice':

None found.
Learning languages?