Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Begapen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
begaap
begaapt
begaapt
begapen
begapen
begapen
Present perfect tense
heb begaapt
hebt begaapt
heeft begaapt
hebben begaapt
hebben begaapt
hebben begaapt
Past tense
begaapte
begaapte
begaapte
begaapten
begaapten
begaapten
Future tense
zal begapen
zult begapen
zal begapen
zullen begapen
zullen begapen
zullen begapen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou begapen
zou begapen
zou begapen
zouden begapen
zouden begapen
zouden begapen
Subjunctive mood
begape
begape
begape
begape
begape
begape
Past perfect tense
had begaapt
had begaapt
had begaapt
hadden begaapt
hadden begaapt
hadden begaapt
Future perf.
zal begaapt hebben
zal begaapt hebben
zal begaapt hebben
zullen begaapt hebben
zullen begaapt hebben
zullen begaapt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou begaapt hebben
zou begaapt hebben
zou begaapt hebben
zouden begaapt hebben
zouden begaapt hebben
zouden begaapt hebben
Du
Ihr
Imperative mood
begaap
begaapt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

begeren
desire
begeven
go
bekopen
intrigue
belopen
do
berapen
do
nagapen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

banen
work way through
banketteren
do
beangstigen
frighten
bedampen
mist up
bedillen
carp at
bedroeven
grieve
befloersen
do
begaffelen
do
begeesteren
inspire
beïnkten
ink

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.