Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bandageren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bandageer
bandageert
bandageert
bandageren
bandageren
bandageren
Present perfect tense
heb gebandageerd
hebt gebandageerd
heeft gebandageerd
hebben gebandageerd
hebben gebandageerd
hebben gebandageerd
Past tense
bandageerde
bandageerde
bandageerde
bandageerden
bandageerden
bandageerden
Future tense
zal bandageren
zult bandageren
zal bandageren
zullen bandageren
zullen bandageren
zullen bandageren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bandageren
zou bandageren
zou bandageren
zouden bandageren
zouden bandageren
zouden bandageren
Subjunctive mood
bandagere
bandagere
bandagere
bandagere
bandagere
bandagere
Past perfect tense
had gebandageerd
had gebandageerd
had gebandageerd
hadden gebandageerd
hadden gebandageerd
hadden gebandageerd
Future perf.
zal gebandageerd hebben
zal gebandageerd hebben
zal gebandageerd hebben
zullen gebandageerd hebben
zullen gebandageerd hebben
zullen gebandageerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebandageerd hebben
zou gebandageerd hebben
zou gebandageerd hebben
zouden gebandageerd hebben
zouden gebandageerd hebben
zouden gebandageerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bandageer
bandageert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.