Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Banderolleren (to band) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
banderolleer
banderolleert
banderolleert
banderolleren
banderolleren
banderolleren
Present perfect tense
heb gebanderolleerd
hebt gebanderolleerd
heeft gebanderolleerd
hebben gebanderolleerd
hebben gebanderolleerd
hebben gebanderolleerd
Past tense
banderolleerde
banderolleerde
banderolleerde
banderolleerden
banderolleerden
banderolleerden
Future tense
zal banderolleren
zult banderolleren
zal banderolleren
zullen banderolleren
zullen banderolleren
zullen banderolleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou banderolleren
zou banderolleren
zou banderolleren
zouden banderolleren
zouden banderolleren
zouden banderolleren
Subjunctive mood
banderollere
banderollere
banderollere
banderollere
banderollere
banderollere
Past perfect tense
had gebanderolleerd
had gebanderolleerd
had gebanderolleerd
hadden gebanderolleerd
hadden gebanderolleerd
hadden gebanderolleerd
Future perf.
zal gebanderolleerd hebben
zal gebanderolleerd hebben
zal gebanderolleerd hebben
zullen gebanderolleerd hebben
zullen gebanderolleerd hebben
zullen gebanderolleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gebanderolleerd hebben
zou gebanderolleerd hebben
zou gebanderolleerd hebben
zouden gebanderolleerd hebben
zouden gebanderolleerd hebben
zouden gebanderolleerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
banderolleer
banderolleert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afvergen
do
badineren
banter
bagatelliseren
play down
baldoveren
do
balen
do
ballasten
ballast
bandageren
do
banen
work way through
bastaarderen
do
beangsten
intimidate

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'band':

None found.