Aanzoeten (to sweeten) conjugation

Dutch

Conjugation of aanzoeten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zoet aan
I sweeten
zoet aan
you sweeten
zoet aan
he/she/it sweetens
zoeten aan
we sweeten
zoeten aan
you all sweeten
zoeten aan
they sweeten
Present perfect tense
heb aangezoet
I have sweetened
hebt aangezoet
you have sweetened
heeft aangezoet
he/she/it has sweetened
hebben aangezoet
we have sweetened
hebben aangezoet
you all have sweetened
hebben aangezoet
they have sweetened
Past tense
zoette aan
I sweetened
zoette aan
you sweetened
zoette aan
he/she/it sweetened
zoetten aan
we sweetened
zoetten aan
you all sweetened
zoetten aan
they sweetened
Future tense
zal aanzoeten
I will sweeten
zult aanzoeten
you will sweeten
zal aanzoeten
he/she/it will sweeten
zullen aanzoeten
we will sweeten
zullen aanzoeten
you all will sweeten
zullen aanzoeten
they will sweeten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanzoeten
I would sweeten
zou aanzoeten
you would sweeten
zou aanzoeten
he/she/it would sweeten
zouden aanzoeten
we would sweeten
zouden aanzoeten
you all would sweeten
zouden aanzoeten
they would sweeten
Subjunctive mood
zoete aan
I sweeten
zoete aan
you sweeten
zoete aan
he/she/it sweeten
zoete aan
we sweeten
zoete aan
you all sweeten
zoete aan
they sweeten
Past perfect tense
had aangezoet
I had sweetened
had aangezoet
you had sweetened
had aangezoet
he/she/it had sweetened
hadden aangezoet
we had sweetened
hadden aangezoet
you all had sweetened
hadden aangezoet
they had sweetened
Future perf.
zal aangezoet hebben
I will have sweetened
zal aangezoet hebben
you will have sweetened
zal aangezoet hebben
he/she/it will have sweetened
zullen aangezoet hebben
we will have sweetened
zullen aangezoet hebben
you all will have sweetened
zullen aangezoet hebben
they will have sweetened
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangezoet hebben
I would have sweetened
zou aangezoet hebben
you would have sweetened
zou aangezoet hebben
he/she/it would have sweetened
zouden aangezoet hebben
we would have sweetened
zouden aangezoet hebben
you all would have sweetened
zouden aangezoet hebben
they would have sweetened
Present bijzin tense
aanzoet
I sweeten
aanzoet
you sweeten
aanzoet
he/she/it sweetens
aanzoeten
we sweeten
aanzoeten
you all sweeten
aanzoeten
they sweeten
Past bijzin tense
aanzoette
I sweetened
aanzoette
you sweetened
aanzoette
he/she/it sweetened
aanzoetten
we sweetened
aanzoetten
you all sweetened
aanzoetten
they sweetened
Future bijzin tense
zal aanzoeten
I will sweeten
zult aanzoeten
you will sweeten
zal aanzoeten
he/she/it will sweeten
zullen aanzoeten
we will sweeten
zullen aanzoeten
you all will sweeten
zullen aanzoeten
they will sweeten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanzoeten
I would sweeten
zou aanzoeten
you would sweeten
zou aanzoeten
he/she/it would sweeten
zouden aanzoeten
we would sweeten
zouden aanzoeten
you all would sweeten
zouden aanzoeten
they would sweeten
Subjunctive bijzin mood
aanzoete
I sweeten
aanzoete
you sweeten
aanzoete
he/she/it sweeten
aanzoete
we sweeten
aanzoete
you all sweeten
aanzoete
they sweeten
Du
Ihr
Imperative mood
zoet aan
sweeten
zoet aan
sweeten

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aangieten
pour
aanspeten
do
aanvreten
do
aanzetten
do
aanzitten
sit at table
aanzoeken
sit at table
aanzweten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanslijpen
do
aansmijten
throw on
aantappen
do
aantreffen
meet with
aanvragen
request
aanwetten
do
aanzoeken
sit at table
aanzuigen
aspirate
accorderen
come to an agreement
achelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'sweeten':

None found.
Learning languages?