Aanvijlen (to sharpen) conjugation

Dutch

Conjugation of aanvijlen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
vijl aan
I sharpen
vijlt aan
you sharpen
vijlt aan
he/she/it sharpens
vijlen aan
we sharpen
vijlen aan
you all sharpen
vijlen aan
they sharpen
Present perfect tense
heb aangevijld
I have sharpened
hebt aangevijld
you have sharpened
heeft aangevijld
he/she/it has sharpened
hebben aangevijld
we have sharpened
hebben aangevijld
you all have sharpened
hebben aangevijld
they have sharpened
Past tense
vijlde aan
I sharpened
vijlde aan
you sharpened
vijlde aan
he/she/it sharpened
vijlden aan
we sharpened
vijlden aan
you all sharpened
vijlden aan
they sharpened
Future tense
zal aanvijlen
I will sharpen
zult aanvijlen
you will sharpen
zal aanvijlen
he/she/it will sharpen
zullen aanvijlen
we will sharpen
zullen aanvijlen
you all will sharpen
zullen aanvijlen
they will sharpen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanvijlen
I would sharpen
zou aanvijlen
you would sharpen
zou aanvijlen
he/she/it would sharpen
zouden aanvijlen
we would sharpen
zouden aanvijlen
you all would sharpen
zouden aanvijlen
they would sharpen
Subjunctive mood
vijle aan
I sharpen
vijle aan
you sharpen
vijle aan
he/she/it sharpen
vijle aan
we sharpen
vijle aan
you all sharpen
vijle aan
they sharpen
Past perfect tense
had aangevijld
I had sharpened
had aangevijld
you had sharpened
had aangevijld
he/she/it had sharpened
hadden aangevijld
we had sharpened
hadden aangevijld
you all had sharpened
hadden aangevijld
they had sharpened
Future perf.
zal aangevijld hebben
I will have sharpened
zal aangevijld hebben
you will have sharpened
zal aangevijld hebben
he/she/it will have sharpened
zullen aangevijld hebben
we will have sharpened
zullen aangevijld hebben
you all will have sharpened
zullen aangevijld hebben
they will have sharpened
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangevijld hebben
I would have sharpened
zou aangevijld hebben
you would have sharpened
zou aangevijld hebben
he/she/it would have sharpened
zouden aangevijld hebben
we would have sharpened
zouden aangevijld hebben
you all would have sharpened
zouden aangevijld hebben
they would have sharpened
Present bijzin tense
aanvijl
I sharpen
aanvijlt
you sharpen
aanvijlt
he/she/it sharpens
aanvijlen
we sharpen
aanvijlen
you all sharpen
aanvijlen
they sharpen
Past bijzin tense
aanvijlde
I sharpened
aanvijlde
you sharpened
aanvijlde
he/she/it sharpened
aanvijlden
we sharpened
aanvijlden
you all sharpened
aanvijlden
they sharpened
Future bijzin tense
zal aanvijlen
I will sharpen
zult aanvijlen
you will sharpen
zal aanvijlen
he/she/it will sharpen
zullen aanvijlen
we will sharpen
zullen aanvijlen
you all will sharpen
zullen aanvijlen
they will sharpen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanvijlen
I would sharpen
zou aanvijlen
you would sharpen
zou aanvijlen
he/she/it would sharpen
zouden aanvijlen
we would sharpen
zouden aanvijlen
you all would sharpen
zouden aanvijlen
they would sharpen
Subjunctive bijzin mood
aanvijle
I sharpen
aanvijle
you sharpen
aanvijle
he/she/it sharpen
aanvijle
we sharpen
aanvijle
you all sharpen
aanvijle
they sharpen
Du
Ihr
Imperative mood
vijl aan
sharpen
vijlt aan
sharpen

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanvallen
assail
aanvijzen
do
aanvinken
check
aanvoelen
sense
aanvullen
add

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'sharpen':

None found.
Learning languages?