Aansmeren (to smear) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aansmeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
smeer aan
I smear
smeert aan
you smear
smeert aan
he/she/it smears
smeren aan
we smear
smeren aan
you all smear
smeren aan
they smear
Present perfect tense
heb aangesmeerd
I have smeared
hebt aangesmeerd
you have smeared
heeft aangesmeerd
he/she/it has smeared
hebben aangesmeerd
we have smeared
hebben aangesmeerd
you all have smeared
hebben aangesmeerd
they have smeared
Past tense
smeerde aan
I smeared
smeerde aan
you smeared
smeerde aan
he/she/it smeared
smeerden aan
we smeared
smeerden aan
you all smeared
smeerden aan
they smeared
Future tense
zal aansmeren
I will smear
zult aansmeren
you will smear
zal aansmeren
he/she/it will smear
zullen aansmeren
we will smear
zullen aansmeren
you all will smear
zullen aansmeren
they will smear
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aansmeren
I would smear
zou aansmeren
you would smear
zou aansmeren
he/she/it would smear
zouden aansmeren
we would smear
zouden aansmeren
you all would smear
zouden aansmeren
they would smear
Subjunctive mood
smere aan
I smear
smere aan
you smear
smere aan
he/she/it smear
smere aan
we smear
smere aan
you all smear
smere aan
they smear
Past perfect tense
had aangesmeerd
I had smeared
had aangesmeerd
you had smeared
had aangesmeerd
he/she/it had smeared
hadden aangesmeerd
we had smeared
hadden aangesmeerd
you all had smeared
hadden aangesmeerd
they had smeared
Future perf.
zal aangesmeerd hebben
I will have smeared
zal aangesmeerd hebben
you will have smeared
zal aangesmeerd hebben
he/she/it will have smeared
zullen aangesmeerd hebben
we will have smeared
zullen aangesmeerd hebben
you all will have smeared
zullen aangesmeerd hebben
they will have smeared
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangesmeerd hebben
I would have smeared
zou aangesmeerd hebben
you would have smeared
zou aangesmeerd hebben
he/she/it would have smeared
zouden aangesmeerd hebben
we would have smeared
zouden aangesmeerd hebben
you all would have smeared
zouden aangesmeerd hebben
they would have smeared
Present bijzin tense
aansmeer
I smear
aansmeert
you smear
aansmeert
he/she/it smears
aansmeren
we smear
aansmeren
you all smear
aansmeren
they smear
Past bijzin tense
aansmeerde
I smeared
aansmeerde
you smeared
aansmeerde
he/she/it smeared
aansmeerden
we smeared
aansmeerden
you all smeared
aansmeerden
they smeared
Future bijzin tense
zal aansmeren
I will smear
zult aansmeren
you will smear
zal aansmeren
he/she/it will smear
zullen aansmeren
we will smear
zullen aansmeren
you all will smear
zullen aansmeren
they will smear
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aansmeren
I would smear
zou aansmeren
you would smear
zou aansmeren
he/she/it would smear
zouden aansmeren
we would smear
zouden aansmeren
you all would smear
zouden aansmeren
they would smear
Subjunctive bijzin mood
aansmere
I smear
aansmere
you smear
aansmere
he/she/it smear
aansmere
we smear
aansmere
you all smear
aansmere
they smear
Du
Ihr
Imperative mood
smeer aan
smear
smeert aan
smear

Examples of aansmeren

Example in DutchTranslation in English
Maar mijn baas papieren aansmeren... en mijn partner onderuit halen, dat gaat te ver.But serving my boss with papers, trying to smear my partner... that is way the hell over the line.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aangieren
come roaring along
aanloeren
do
aanroeren
touch
aansmeden
do
aansporen
spur on
aanstaren
stare
aansturen
do
aanvoeren
command

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'smear':

None found.
Learning languages?