Aanloeren (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aanloeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
loer aan
I do
loert aan
you do
loert aan
he/she/it does
loeren aan
we do
loeren aan
you all do
loeren aan
they do
Present perfect tense
heb aangeloerd
I have done
hebt aangeloerd
you have done
heeft aangeloerd
he/she/it has done
hebben aangeloerd
we have done
hebben aangeloerd
you all have done
hebben aangeloerd
they have done
Past tense
loerde aan
I did
loerde aan
you did
loerde aan
he/she/it did
loerden aan
we did
loerden aan
you all did
loerden aan
they did
Future tense
zal aanloeren
I will do
zult aanloeren
you will do
zal aanloeren
he/she/it will do
zullen aanloeren
we will do
zullen aanloeren
you all will do
zullen aanloeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanloeren
I would do
zou aanloeren
you would do
zou aanloeren
he/she/it would do
zouden aanloeren
we would do
zouden aanloeren
you all would do
zouden aanloeren
they would do
Subjunctive mood
loere aan
I do
loere aan
you do
loere aan
he/she/it do
loere aan
we do
loere aan
you all do
loere aan
they do
Past perfect tense
had aangeloerd
I had done
had aangeloerd
you had done
had aangeloerd
he/she/it had done
hadden aangeloerd
we had done
hadden aangeloerd
you all had done
hadden aangeloerd
they had done
Future perf.
zal aangeloerd hebben
I will have done
zal aangeloerd hebben
you will have done
zal aangeloerd hebben
he/she/it will have done
zullen aangeloerd hebben
we will have done
zullen aangeloerd hebben
you all will have done
zullen aangeloerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeloerd hebben
I would have done
zou aangeloerd hebben
you would have done
zou aangeloerd hebben
he/she/it would have done
zouden aangeloerd hebben
we would have done
zouden aangeloerd hebben
you all would have done
zouden aangeloerd hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanloer
I do
aanloert
you do
aanloert
he/she/it does
aanloeren
we do
aanloeren
you all do
aanloeren
they do
Past bijzin tense
aanloerde
I did
aanloerde
you did
aanloerde
he/she/it did
aanloerden
we did
aanloerden
you all did
aanloerden
they did
Future bijzin tense
zal aanloeren
I will do
zult aanloeren
you will do
zal aanloeren
he/she/it will do
zullen aanloeren
we will do
zullen aanloeren
you all will do
zullen aanloeren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanloeren
I would do
zou aanloeren
you would do
zou aanloeren
he/she/it would do
zouden aanloeren
we would do
zouden aanloeren
you all would do
zouden aanloeren
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanloere
I do
aanloere
you do
aanloere
he/she/it do
aanloere
we do
aanloere
you all do
aanloere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
loer aan
do
loert aan
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aangieren
come roaring along
aanloeien
do
aanloeven
luff
aanlokken
luff
aanlonken
ogle
aanroeren
touch
aansmeren
smear
aanvoeren
command

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanduwen
press
aanglimmen
do
aanladen
gall
aanlappen
pass off on
aanlaten
leave on
aanloeien
do
aanloeven
luff
aannaaien
sew on
aanplempen
fill up
aanranden
assault

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?