Aanprikken (to broach) conjugation

Dutch

Conjugation of aanprikken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
prik aan
I broach
prikt aan
you broach
prikt aan
he/she/it broaches
prikken aan
we broach
prikken aan
you all broach
prikken aan
they broach
Present perfect tense
heb aangeprikt
I have broached
hebt aangeprikt
you have broached
heeft aangeprikt
he/she/it has broached
hebben aangeprikt
we have broached
hebben aangeprikt
you all have broached
hebben aangeprikt
they have broached
Past tense
prikte aan
I broached
prikte aan
you broached
prikte aan
he/she/it broached
prikten aan
we broached
prikten aan
you all broached
prikten aan
they broached
Future tense
zal aanprikken
I will broach
zult aanprikken
you will broach
zal aanprikken
he/she/it will broach
zullen aanprikken
we will broach
zullen aanprikken
you all will broach
zullen aanprikken
they will broach
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanprikken
I would broach
zou aanprikken
you would broach
zou aanprikken
he/she/it would broach
zouden aanprikken
we would broach
zouden aanprikken
you all would broach
zouden aanprikken
they would broach
Subjunctive mood
prikke aan
I broach
prikke aan
you broach
prikke aan
he/she/it broach
prikke aan
we broach
prikke aan
you all broach
prikke aan
they broach
Past perfect tense
had aangeprikt
I had broached
had aangeprikt
you had broached
had aangeprikt
he/she/it had broached
hadden aangeprikt
we had broached
hadden aangeprikt
you all had broached
hadden aangeprikt
they had broached
Future perf.
zal aangeprikt hebben
I will have broached
zal aangeprikt hebben
you will have broached
zal aangeprikt hebben
he/she/it will have broached
zullen aangeprikt hebben
we will have broached
zullen aangeprikt hebben
you all will have broached
zullen aangeprikt hebben
they will have broached
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeprikt hebben
I would have broached
zou aangeprikt hebben
you would have broached
zou aangeprikt hebben
he/she/it would have broached
zouden aangeprikt hebben
we would have broached
zouden aangeprikt hebben
you all would have broached
zouden aangeprikt hebben
they would have broached
Present bijzin tense
aanprik
I broach
aanprikt
you broach
aanprikt
he/she/it broaches
aanprikken
we broach
aanprikken
you all broach
aanprikken
they broach
Past bijzin tense
aanprikte
I broached
aanprikte
you broached
aanprikte
he/she/it broached
aanprikten
we broached
aanprikten
you all broached
aanprikten
they broached
Future bijzin tense
zal aanprikken
I will broach
zult aanprikken
you will broach
zal aanprikken
he/she/it will broach
zullen aanprikken
we will broach
zullen aanprikken
you all will broach
zullen aanprikken
they will broach
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanprikken
I would broach
zou aanprikken
you would broach
zou aanprikken
he/she/it would broach
zouden aanprikken
we would broach
zouden aanprikken
you all would broach
zouden aanprikken
they would broach
Subjunctive bijzin mood
aanprikke
I broach
aanprikke
you broach
aanprikke
he/she/it broach
aanprikke
we broach
aanprikke
you all broach
aanprikke
they broach
Du
Ihr
Imperative mood
prik aan
broach
prikt aan
broach

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanblikken
do
aanklikken
click
aanplakken
post
aanprijzen
do
aanstikken
do

Similar but longer

aanprikkelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'broach':

None found.
Learning languages?