Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

aanprikkelen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of aanprikkelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
prikkel aan
I do
prikkelt aan
you do
prikkelt aan
he/she/it does
prikkelen aan
we do
prikkelen aan
you all do
prikkelen aan
they do
Present perfect tense
heb aangeprikkeld
I have done
hebt aangeprikkeld
you have done
heeft aangeprikkeld
he/she/it has done
hebben aangeprikkeld
we have done
hebben aangeprikkeld
you all have done
hebben aangeprikkeld
they have done
Past tense
prikkelde aan
I did
prikkelde aan
you did
prikkelde aan
he/she/it did
prikkelden aan
we did
prikkelden aan
you all did
prikkelden aan
they did
Future tense
zal aanprikkelen
I will do
zult aanprikkelen
you will do
zal aanprikkelen
he/she/it will do
zullen aanprikkelen
we will do
zullen aanprikkelen
you all will do
zullen aanprikkelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanprikkelen
I would do
zou aanprikkelen
you would do
zou aanprikkelen
he/she/it would do
zouden aanprikkelen
we would do
zouden aanprikkelen
you all would do
zouden aanprikkelen
they would do
Subjunctive mood
prikkele aan
I do
prikkele aan
you do
prikkele aan
he/she/it do
prikkele aan
we do
prikkele aan
you all do
prikkele aan
they do
Past perfect tense
had aangeprikkeld
I had done
had aangeprikkeld
you had done
had aangeprikkeld
he/she/it had done
hadden aangeprikkeld
we had done
hadden aangeprikkeld
you all had done
hadden aangeprikkeld
they had done
Future perf.
zal aangeprikkeld hebben
I will have done
zal aangeprikkeld hebben
you will have done
zal aangeprikkeld hebben
he/she/it will have done
zullen aangeprikkeld hebben
we will have done
zullen aangeprikkeld hebben
you all will have done
zullen aangeprikkeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeprikkeld hebben
I would have done
zou aangeprikkeld hebben
you would have done
zou aangeprikkeld hebben
he/she/it would have done
zouden aangeprikkeld hebben
we would have done
zouden aangeprikkeld hebben
you all would have done
zouden aangeprikkeld hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanprikkel
I do
aanprikkelt
you do
aanprikkelt
he/she/it does
aanprikkelen
we do
aanprikkelen
you all do
aanprikkelen
they do
Past bijzin tense
aanprikkelde
I did
aanprikkelde
you did
aanprikkelde
he/she/it did
aanprikkelden
we did
aanprikkelden
you all did
aanprikkelden
they did
Future bijzin tense
zal aanprikkelen
I will do
zult aanprikkelen
you will do
zal aanprikkelen
he/she/it will do
zullen aanprikkelen
we will do
zullen aanprikkelen
you all will do
zullen aanprikkelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanprikkelen
I would do
zou aanprikkelen
you would do
zou aanprikkelen
he/she/it would do
zouden aanprikkelen
we would do
zouden aanprikkelen
you all would do
zouden aanprikkelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanprikkele
I do
aanprikkele
you do
aanprikkele
he/she/it do
aanprikkele
we do
aanprikkele
you all do
aanprikkele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
prikkel aan
do
prikkelt aan
do

Further details about this page

LOCATION