Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

voorzeggen

to foretell

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of voorzeggen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zeg voor
I foretell
zegt voor
you foretell
zegt voor
he/she/it foretells
zeggen voor
we foretell
zeggen voor
you all foretell
zeggen voor
they foretell
Present perfect tense
heb voorgezegd
I have foretold
hebt voorgezegd
you have foretold
heeft voorgezegd
he/she/it has foretold
hebben voorgezegd
we have foretold
hebben voorgezegd
you all have foretold
hebben voorgezegd
they have foretold
Past tense
zegde voor;zei voor
I foretold
zegde voor;zei voor
you foretold
zegde voor;zei voor
he/she/it foretold
zegden voor;zeiden voor
we foretold
zegden voor;zeiden voor
you all foretold
zegden voor;zeiden voor
they foretold
Future tense
zal voorzeggen
I will foretell
zult voorzeggen
you will foretell
zal voorzeggen
he/she/it will foretell
zullen voorzeggen
we will foretell
zullen voorzeggen
you all will foretell
zullen voorzeggen
they will foretell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou voorzeggen
I would foretell
zou voorzeggen
you would foretell
zou voorzeggen
he/she/it would foretell
zouden voorzeggen
we would foretell
zouden voorzeggen
you all would foretell
zouden voorzeggen
they would foretell
Subjunctive mood
zegge voor
I foretell
zegge voor
you foretell
zegge voor
he/she/it foretell
zegge voor
we foretell
zegge voor
you all foretell
zegge voor
they foretell
Past perfect tense
had voorgezegd
I had foretold
had voorgezegd
you had foretold
had voorgezegd
he/she/it had foretold
hadden voorgezegd
we had foretold
hadden voorgezegd
you all had foretold
hadden voorgezegd
they had foretold
Future perf.
zal voorgezegd hebben
I will have foretold
zal voorgezegd hebben
you will have foretold
zal voorgezegd hebben
he/she/it will have foretold
zullen voorgezegd hebben
we will have foretold
zullen voorgezegd hebben
you all will have foretold
zullen voorgezegd hebben
they will have foretold
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou voorgezegd hebben
I would have foretold
zou voorgezegd hebben
you would have foretold
zou voorgezegd hebben
he/she/it would have foretold
zouden voorgezegd hebben
we would have foretold
zouden voorgezegd hebben
you all would have foretold
zouden voorgezegd hebben
they would have foretold
Present bijzin tense
voorzeg
I foretell
voorzegt
you foretell
voorzegt
he/she/it foretells
voorzeggen
we foretell
voorzeggen
you all foretell
voorzeggen
they foretell
Past bijzin tense
voorzegde;voorzei
I foretold
voorzegde;voorzei
you foretold
voorzegde;voorzei
he/she/it foretold
voorzegden;voorzeiden
we foretold
voorzegden;voorzeiden
you all foretold
voorzegden;voorzeiden
they foretold
Future bijzin tense
zal voorzeggen
I will foretell
zult voorzeggen
you will foretell
zal voorzeggen
he/she/it will foretell
zullen voorzeggen
we will foretell
zullen voorzeggen
you all will foretell
zullen voorzeggen
they will foretell
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou voorzeggen
I would foretell
zou voorzeggen
you would foretell
zou voorzeggen
he/she/it would foretell
zouden voorzeggen
we would foretell
zouden voorzeggen
you all would foretell
zouden voorzeggen
they would foretell
Subjunctive bijzin mood
voorzegge
I foretell
voorzegge
you foretell
voorzegge
he/she/it foretell
voorzegge
we foretell
voorzegge
you all foretell
voorzegge
they foretell
Du
Ihr
Imperative mood
zeg voor
foretell
zegt
foretell

Further details about this page

LOCATION