Uitschelden (to swear at) conjugation

Dutch
4 examples

Conjugation of uitschelden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
scheld uit
I swear at
scheldt uit
you swear at
scheldt uit
he/she/it swears at
schelden uit
we swear at
schelden uit
you all swear at
schelden uit
they swear at
Present perfect tense
heb uitgescholden
I have sworn at
hebt uitgescholden
you have sworn at
heeft uitgescholden
he/she/it has sworn at
hebben uitgescholden
we have sworn at
hebben uitgescholden
you all have sworn at
hebben uitgescholden
they have sworn at
Past tense
schold uit
I swore at
schold uit
you swore at
schold uit
he/she/it swore at
scholden uit
we swore at
scholden uit
you all swore at
scholden uit
they swore at
Future tense
zal uitschelden
I will swear at
zult uitschelden
you will swear at
zal uitschelden
he/she/it will swear at
zullen uitschelden
we will swear at
zullen uitschelden
you all will swear at
zullen uitschelden
they will swear at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitschelden
I would swear at
zou uitschelden
you would swear at
zou uitschelden
he/she/it would swear at
zouden uitschelden
we would swear at
zouden uitschelden
you all would swear at
zouden uitschelden
they would swear at
Subjunctive mood
schelde uit
I swear at
schelde uit
you swear at
schelde uit
he/she/it swear at
schelde uit
we swear at
schelde uit
you all swear at
schelde uit
they swear at
Past perfect tense
had uitgescholden
I had sworn at
had uitgescholden
you had sworn at
had uitgescholden
he/she/it had sworn at
hadden uitgescholden
we had sworn at
hadden uitgescholden
you all had sworn at
hadden uitgescholden
they had sworn at
Future perf.
zal uitgescholden hebben
I will have sworn at
zal uitgescholden hebben
you will have sworn at
zal uitgescholden hebben
he/she/it will have sworn at
zullen uitgescholden hebben
we will have sworn at
zullen uitgescholden hebben
you all will have sworn at
zullen uitgescholden hebben
they will have sworn at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgescholden hebben
I would have sworn at
zou uitgescholden hebben
you would have sworn at
zou uitgescholden hebben
he/she/it would have sworn at
zouden uitgescholden hebben
we would have sworn at
zouden uitgescholden hebben
you all would have sworn at
zouden uitgescholden hebben
they would have sworn at
Present bijzin tense
uitscheld
I swear at
uitscheldt
you swear at
uitscheldt
he/she/it swears at
uitschelden
we swear at
uitschelden
you all swear at
uitschelden
they swear at
Past bijzin tense
uitschold
I swore at
uitschold
you swore at
uitschold
he/she/it swore at
uitscholden
we swore at
uitscholden
you all swore at
uitscholden
they swore at
Future bijzin tense
zal uitschelden
I will swear at
zult uitschelden
you will swear at
zal uitschelden
he/she/it will swear at
zullen uitschelden
we will swear at
zullen uitschelden
you all will swear at
zullen uitschelden
they will swear at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitschelden
I would swear at
zou uitschelden
you would swear at
zou uitschelden
he/she/it would swear at
zouden uitschelden
we would swear at
zouden uitschelden
you all would swear at
zouden uitschelden
they would swear at
Subjunctive bijzin mood
uitschelde
I swear at
uitschelde
you swear at
uitschelde
he/she/it swear at
uitschelde
we swear at
uitschelde
you all swear at
uitschelde
they swear at
Du
Ihr
Imperative mood
scheld uit
swear at
scheldt uit
swear at

Examples of uitschelden

Example in DutchTranslation in English
Eerst drugs van die maffioso aannemen en me ook nog uitschelden!You get stuff from that mafioso and still swear at me!
Je kunt mijn verloofde niet uitschelden.You can't swear at my fiancée ! Oh, yeah ?
Het spijt me dat ik je uitschold.I'm sorry I swore at you.
Omdat hij niet wilde luisteren, en hij en zijn vrienden me uitscholden, en zij niet wilden luisteren.Because he wouldn't listen, and he and his friends swore at me, and they wouldn't listen.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitscheiden
cease
uitschenken
pour
uitscheppen
scoop
uitscheuren
tear out
uitschudden
shake

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitklappen
collapse
uitpakken
unwrap
uitrapen
do
uitroepen
proclaim
uitrukken
sally forth
uitscheiden
cease
uitschenken
pour
uitselecteren
screen out
uitsoppen
do
uitspannen
unharness

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'swear at':

None found.
Learning languages?