Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Uitnoden (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of uitnoden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
nood uit
I do
noodt uit
you do
noodt uit
he/she/it does
noden uit
we do
noden uit
you all do
noden uit
they do
Present perfect tense
heb uitgenood
I have done
hebt uitgenood
you have done
heeft uitgenood
he/she/it has done
hebben uitgenood
we have done
hebben uitgenood
you all have done
hebben uitgenood
they have done
Past tense
noodde uit
I did
noodde uit
you did
noodde uit
he/she/it did
noodden uit
we did
noodden uit
you all did
noodden uit
they did
Future tense
zal uitnoden
I will do
zult uitnoden
you will do
zal uitnoden
he/she/it will do
zullen uitnoden
we will do
zullen uitnoden
you all will do
zullen uitnoden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitnoden
I would do
zou uitnoden
you would do
zou uitnoden
he/she/it would do
zouden uitnoden
we would do
zouden uitnoden
you all would do
zouden uitnoden
they would do
Subjunctive mood
node uit
I do
node uit
you do
node uit
he/she/it do
node uit
we do
node uit
you all do
node uit
they do
Past perfect tense
had uitgenood
I had done
had uitgenood
you had done
had uitgenood
he/she/it had done
hadden uitgenood
we had done
hadden uitgenood
you all had done
hadden uitgenood
they had done
Future perf.
zal uitgenood hebben
I will have done
zal uitgenood hebben
you will have done
zal uitgenood hebben
he/she/it will have done
zullen uitgenood hebben
we will have done
zullen uitgenood hebben
you all will have done
zullen uitgenood hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgenood hebben
I would have done
zou uitgenood hebben
you would have done
zou uitgenood hebben
he/she/it would have done
zouden uitgenood hebben
we would have done
zouden uitgenood hebben
you all would have done
zouden uitgenood hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitnood
I do
uitnoodt
you do
uitnoodt
he/she/it does
uitnoden
we do
uitnoden
you all do
uitnoden
they do
Past bijzin tense
uitnoodde
I did
uitnoodde
you did
uitnoodde
he/she/it did
uitnoodden
we did
uitnoodden
you all did
uitnoodden
they did
Future bijzin tense
zal uitnoden
I will do
zult uitnoden
you will do
zal uitnoden
he/she/it will do
zullen uitnoden
we will do
zullen uitnoden
you all will do
zullen uitnoden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitnoden
I would do
zou uitnoden
you would do
zou uitnoden
he/she/it would do
zouden uitnoden
we would do
zouden uitnoden
you all would do
zouden uitnoden
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitnode
I do
uitnode
you do
uitnode
he/she/it do
uitnode
we do
uitnode
you all do
uitnode
they do
Du
Ihr
Imperative mood
nood uit
do
noodt uit
do

Examples of uitnoden

Example in DutchTranslation in English
Mr Reichert, ik was nog vergeten te vragen... hoe de bewoners in geval van nood uit de kazerne kunnen komen?All right, Mr. Reichert, I forgot to ask you how do the inmates get out of the barracks in an emergency?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitfaden
do
uitladen
unload
uitnemen
take out
uitreden
drove out

Similar but longer

uitnodigen
invite

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.