Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

uitmeten

to measure

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of uitmeten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
meet uit
I measure
meet uit
you measure
meet uit
he/she/it measures
meten uit
we measure
meten uit
you all measure
meten uit
they measure
Present perfect tense
heb uitgemeten
I have measured
hebt uitgemeten
you have measured
heeft uitgemeten
he/she/it has measured
hebben uitgemeten
we have measured
hebben uitgemeten
you all have measured
hebben uitgemeten
they have measured
Past tense
mat uit
I measured
mat uit
you measured
mat uit
he/she/it measured
maten uit
we measured
maten uit
you all measured
maten uit
they measured
Future tense
zal uitmeten
I will measure
zult uitmeten
you will measure
zal uitmeten
he/she/it will measure
zullen uitmeten
we will measure
zullen uitmeten
you all will measure
zullen uitmeten
they will measure
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitmeten
I would measure
zou uitmeten
you would measure
zou uitmeten
he/she/it would measure
zouden uitmeten
we would measure
zouden uitmeten
you all would measure
zouden uitmeten
they would measure
Subjunctive mood
mete uit
I measure
mete uit
you measure
mete uit
he/she/it measure
mete uit
we measure
mete uit
you all measure
mete uit
they measure
Past perfect tense
had uitgemeten
I had measured
had uitgemeten
you had measured
had uitgemeten
he/she/it had measured
hadden uitgemeten
we had measured
hadden uitgemeten
you all had measured
hadden uitgemeten
they had measured
Future perf.
zal uitgemeten hebben
I will have measured
zal uitgemeten hebben
you will have measured
zal uitgemeten hebben
he/she/it will have measured
zullen uitgemeten hebben
we will have measured
zullen uitgemeten hebben
you all will have measured
zullen uitgemeten hebben
they will have measured
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgemeten hebben
I would have measured
zou uitgemeten hebben
you would have measured
zou uitgemeten hebben
he/she/it would have measured
zouden uitgemeten hebben
we would have measured
zouden uitgemeten hebben
you all would have measured
zouden uitgemeten hebben
they would have measured
Present bijzin tense
uitmeet
I measure
uitmeet
you measure
uitmeet
he/she/it measures
uitmeten
we measure
uitmeten
you all measure
uitmeten
they measure
Past bijzin tense
uitmat
I measured
uitmat
you measured
uitmat
he/she/it measured
uitmaten
we measured
uitmaten
you all measured
uitmaten
they measured
Future bijzin tense
zal uitmeten
I will measure
zult uitmeten
you will measure
zal uitmeten
he/she/it will measure
zullen uitmeten
we will measure
zullen uitmeten
you all will measure
zullen uitmeten
they will measure
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitmeten
I would measure
zou uitmeten
you would measure
zou uitmeten
he/she/it would measure
zouden uitmeten
we would measure
zouden uitmeten
you all would measure
zouden uitmeten
they would measure
Subjunctive bijzin mood
uitmete
I measure
uitmete
you measure
uitmete
he/she/it measure
uitmete
we measure
uitmete
you all measure
uitmete
they measure
Du
Ihr
Imperative mood
meet uit
measure
meet uit
measure

Examples of uitmeten

Ik dacht dat ik 't goed had uitgemeten.

Oh, Jesus! I thought I had it measured right.

Ik had het uitgemeten.

That I had it all measured out? Come on!

Ik heb het uitgemeten.

I measured it out for you.

Je hebt 't zeker uitgemeten.

I'll bet you measured every foot of it yourself.

Een tympanometer, die het middenoor uitmeet.

Tympanometer. It measures the middle ear's response to waves of sound and pressure.

Further details about this page

LOCATION

RELATED PAGES