Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

uitbuilen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of uitbuilen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
buil uit
I do
built uit
you do
built uit
he/she/it does
builen uit
we do
builen uit
you all do
builen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgebuild
I have done
hebt uitgebuild
you have done
heeft uitgebuild
he/she/it has done
hebben uitgebuild
we have done
hebben uitgebuild
you all have done
hebben uitgebuild
they have done
Past tense
builde uit
I did
builde uit
you did
builde uit
he/she/it did
builden uit
we did
builden uit
you all did
builden uit
they did
Future tense
zal uitbuilen
I will do
zult uitbuilen
you will do
zal uitbuilen
he/she/it will do
zullen uitbuilen
we will do
zullen uitbuilen
you all will do
zullen uitbuilen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitbuilen
I would do
zou uitbuilen
you would do
zou uitbuilen
he/she/it would do
zouden uitbuilen
we would do
zouden uitbuilen
you all would do
zouden uitbuilen
they would do
Subjunctive mood
buile uit
I do
buile uit
you do
buile uit
he/she/it do
buile uit
we do
buile uit
you all do
buile uit
they do
Past perfect tense
had uitgebuild
I had done
had uitgebuild
you had done
had uitgebuild
he/she/it had done
hadden uitgebuild
we had done
hadden uitgebuild
you all had done
hadden uitgebuild
they had done
Future perf.
zal uitgebuild hebben
I will have done
zal uitgebuild hebben
you will have done
zal uitgebuild hebben
he/she/it will have done
zullen uitgebuild hebben
we will have done
zullen uitgebuild hebben
you all will have done
zullen uitgebuild hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgebuild hebben
I would have done
zou uitgebuild hebben
you would have done
zou uitgebuild hebben
he/she/it would have done
zouden uitgebuild hebben
we would have done
zouden uitgebuild hebben
you all would have done
zouden uitgebuild hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitbuil
I do
uitbuilt
you do
uitbuilt
he/she/it does
uitbuilen
we do
uitbuilen
you all do
uitbuilen
they do
Past bijzin tense
uitbuilde
I did
uitbuilde
you did
uitbuilde
he/she/it did
uitbuilden
we did
uitbuilden
you all did
uitbuilden
they did
Future bijzin tense
zal uitbuilen
I will do
zult uitbuilen
you will do
zal uitbuilen
he/she/it will do
zullen uitbuilen
we will do
zullen uitbuilen
you all will do
zullen uitbuilen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitbuilen
I would do
zou uitbuilen
you would do
zou uitbuilen
he/she/it would do
zouden uitbuilen
we would do
zouden uitbuilen
you all would do
zouden uitbuilen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitbuile
I do
uitbuile
you do
uitbuile
he/she/it do
uitbuile
we do
uitbuile
you all do
uitbuile
they do
Du
Ihr
Imperative mood
buil uit
do
built uit
do