Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Tuieren (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tuier
tuiert
tuiert
tuieren
tuieren
tuieren
Present perfect tense
heb getuierd
hebt getuierd
heeft getuierd
hebben getuierd
hebben getuierd
hebben getuierd
Past tense
tuierde
tuierde
tuierde
tuierden
tuierden
tuierden
Future tense
zal tuieren
zult tuieren
zal tuieren
zullen tuieren
zullen tuieren
zullen tuieren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tuieren
zou tuieren
zou tuieren
zouden tuieren
zouden tuieren
zouden tuieren
Subjunctive mood
tuiere
tuiere
tuiere
tuiere
tuiere
tuiere
Past perfect tense
had getuierd
had getuierd
had getuierd
hadden getuierd
hadden getuierd
hadden getuierd
Future perf.
zal getuierd hebben
zal getuierd hebben
zal getuierd hebben
zullen getuierd hebben
zullen getuierd hebben
zullen getuierd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getuierd hebben
zou getuierd hebben
zou getuierd hebben
zouden getuierd hebben
zouden getuierd hebben
zouden getuierd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
tuier
tuiert

Examples of tuieren

Example in DutchTranslation in English
Je gaat je tuier bovenop dat glas leggen.Don't do it. You're gonna be laying your tether right across the glass.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

beieren
do
klieren
do
kuieren
stroll
luieren
lounge
meieren
do
slieren
slither
snieren
do
spieren
do
stieren
do
tateren
do
taxeren
appraise
toveren
conjure
typeren
characterize
zwieren
sway

Similar but longer

tuinieren
garden

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.