Schoeien (to shoe) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of schoeien

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schoei
I shoe
schoeit
you shoe
schoeit
he/she/it shoes
schoeien
we shoe
schoeien
you all shoe
schoeien
they shoe
Present perfect tense
heb geschoeid
I have shodden
hebt geschoeid
you have shodden
heeft geschoeid
he/she/it has shodden
hebben geschoeid
we have shodden
hebben geschoeid
you all have shodden
hebben geschoeid
they have shodden
Past tense
schoeide
I shod
schoeide
you shod
schoeide
he/she/it shod
schoeiden
we shod
schoeiden
you all shod
schoeiden
they shod
Future tense
zal schoeien
I will shoe
zult schoeien
you will shoe
zal schoeien
he/she/it will shoe
zullen schoeien
we will shoe
zullen schoeien
you all will shoe
zullen schoeien
they will shoe
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou schoeien
I would shoe
zou schoeien
you would shoe
zou schoeien
he/she/it would shoe
zouden schoeien
we would shoe
zouden schoeien
you all would shoe
zouden schoeien
they would shoe
Subjunctive mood
schoeie
I shoe
schoeie
you shoe
schoeie
he/she/it shoe
schoeie
we shoe
schoeie
you all shoe
schoeie
they shoe
Past perfect tense
had geschoeid
I had shodden
had geschoeid
you had shodden
had geschoeid
he/she/it had shodden
hadden geschoeid
we had shodden
hadden geschoeid
you all had shodden
hadden geschoeid
they had shodden
Future perf.
zal geschoeid hebben
I will have shodden
zal geschoeid hebben
you will have shodden
zal geschoeid hebben
he/she/it will have shodden
zullen geschoeid hebben
we will have shodden
zullen geschoeid hebben
you all will have shodden
zullen geschoeid hebben
they will have shodden
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geschoeid hebben
I would have shodden
zou geschoeid hebben
you would have shodden
zou geschoeid hebben
he/she/it would have shodden
zouden geschoeid hebben
we would have shodden
zouden geschoeid hebben
you all would have shodden
zouden geschoeid hebben
they would have shodden
Du
Ihr
Imperative mood
schoei
shoe
schoeit
shoe

Examples of schoeien

Example in DutchTranslation in English
Van nu af aan... zult gij slechts de groten en ondankbaren schoeien.Henceforth ye shall only shoe the large and ungrateful.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

schobben
do
schokken
shock
scholpen
do
schooien
beg
schoppen
kick
schorsen
postpone
schorten
grow dark
schouwen
inspect
schreien
cry
sproeien
spray

Similar but longer

beschoeien
revet
opschoeien
do
schroeien
do

Random

samenstromen
flock
schadeloosstellen
compensate
schandmerken
do
scheiden
warp
schelen
make a difference
schobben
do
schoffelen
weed
schooien
beg
schorten
grow dark
schoven
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'shoe':

None found.
Learning languages?