Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Roosten (to roast) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
roost
roost
roost
roosten
roosten
roosten
Present perfect tense
heb geroost
hebt geroost
heeft geroost
hebben geroost
hebben geroost
hebben geroost
Past tense
roostte
roostte
roostte
roostten
roostten
roostten
Future tense
zal roosten
zult roosten
zal roosten
zullen roosten
zullen roosten
zullen roosten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou roosten
zou roosten
zou roosten
zouden roosten
zouden roosten
zouden roosten
Subjunctive mood
rooste
rooste
rooste
rooste
rooste
rooste
Past perfect tense
had geroost
had geroost
had geroost
hadden geroost
hadden geroost
hadden geroost
Future perf.
zal geroost hebben
zal geroost hebben
zal geroost hebben
zullen geroost hebben
zullen geroost hebben
zullen geroost hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geroost hebben
zou geroost hebben
zou geroost hebben
zouden geroost hebben
zouden geroost hebben
zouden geroost hebben
Du
Ihr
Imperative mood
roost
roost

Examples of roosten

Example in DutchTranslation in English
roosten
Kastanjes roosten op een vettige man zijn straat wagen.		Chestnuts roasting on a greasy man's open street cart.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

roesten
rust
toosten
toast

Similar but longer

proosten
toast
roosteren
grill
troosten
solace

Random

resisteren
do
ringelen
do
rivaliseren
compete
ronddollen
do
rondmaken
round
rondslaan
beat around
ronselen
crimp
rooien
uproot
roosteren
grill
sabelen
saber

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'roast':

None found.